In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 november 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs zoals geregeld in artikel 14, lid 1, aanhef en letter d, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva). De belanghebbende, een installatiebedrijf, had afdrachtvermindering toegepast voor haar werknemers die een deeltijdopleiding volgden aan een hogeschool. De Inspecteur had deze afdrachtvermindering nageheven, wat leidde tot het hoger beroep bij het Hof.
Het Hof oordeelde dat de opleiding die de werknemers volgden, kwalificeerde als een initiële opleiding aan een hogeschool, ondanks dat de opleiding niet volledig was afgerond. De Staatssecretaris ging in cassatie tegen dit oordeel, met de stelling dat de afdrachtvermindering alleen van toepassing is als de volledige initiële opleiding wordt gevolgd. De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof bevestigd en geoordeeld dat de afdrachtvermindering ook van toepassing is als slechts een deel van de opleiding is gevolgd, mits deze opleiding geregistreerd staat in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO).
De Hoge Raad concludeerde dat de bedoeling van de werknemer en de werkgever bij het volgen van de opleiding niet relevant is voor de beoordeling of sprake is van een initiële opleiding. De uitspraak van het Hof werd bekrachtigd, en de Staatssecretaris werd veroordeeld in de proceskosten. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de afdrachtvermindering in vergelijkbare situaties.