ECLI:NL:HR:2018:2014

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
26 oktober 2018
Zaaknummer
17/01223
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een bevestiging van een vonnis in een winkeldiefstalzaak wegens onvoldoende bewijsvoering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een verdachte die beschuldigd werd van winkeldiefstal, gepleegd op 22 september 2016. De politierechter had de verdachte schuldig bevonden op basis van bewijsmiddelen die in het vonnis waren opgenomen, maar het Hof bevestigde dit vonnis zonder de inhoud van de bewijsmiddelen in detail te herhalen, ondanks dat de raadsman in hoger beroep vrijspraak had bepleit. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof het vonnis niet zonder meer had mogen bevestigen, omdat de wet vereist dat de beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen. Aangezien de raadsman vrijspraak had bepleit, had het Hof de bewijsmiddelen moeten herzien en de inhoud daarvan moeten opnemen in de uitspraak. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

6 november 2018
Strafkamer
nr. S 17/01223
MD/JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 14 februari 2017, nummer 22/004512-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.K. Bhadai, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal J. Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel bevat onder meer de klacht dat het Hof het vonnis van de Politierechter niet zonder meer had mogen bevestigen, nu in dat vonnis is volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv, terwijl in hoger beroep vrijspraak is bepleit.
2.2.1.
Het mondeling vonnis van de Politierechter is aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting. Die aantekening houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Alle gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring
De politierechter heeft met betrekking tot het bewezen verklaarde feit de hieronder aangeduide redengevende inhoud van de volgende bewijsmiddelen gebezigd voor de bewezenverklaring (conform Hoge Raad 8 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0898 en ECLI:NL:HR:2009:BK5605; Hoge Raad 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6759).
1. een geschrift, te weten een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal d.d. 22 september 2016, inclusief bijlage (p. 32-34);
2. het proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2016265574-17, d.d. 22 september 2016, inclusief bijlagen, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (blz. 35-41), in zijn geheel.
De politierechter grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de voornoemde bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewezenverklaring
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen heeft de politierechter de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
zij op 22 september 2016 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen shampoo en douchegel en tandenborstels en voedings- en etenswaren, geheel toebehorende aan de Albert Heijn."
2.2.2.
Het Hof heeft het vonnis bevestigd.
2.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Cliënte heeft niet de intentie gehad om te stelen. Zij had de intentie om te betalen en had ook geld bij zich. De spullen waarvoor ze geen geld had, kunnen bij de kassa terzijde worden gelegd. Cliënte had ook nog bij de servicebalie kunnen betalen. In Roemenië is het normaal dat je spullen in de winkel in je tas doet. In het dossier wordt gerefereerd aan camerabeelden, maar die hebben we niet gezien. Ik verzoek cliënte vrij te spreken."
2.3.
Art. 359, derde lid, Sv, dat ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing is, luidt als volgt:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
2.4.
De raadsman van de verdachte heeft bij de behandeling van de zaak in hoger beroep vrijspraak bepleit ten aanzien van het tenlastegelegde. Uit de bewoordingen van art. 359, derde lid, Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. Gelet op het voorgaande had het Hof het vonnis niet mogen bevestigen dan onder de in art. 423, eerste lid, Sv bedoelde aanvulling van gronden, te weten de in de eerste volzin van art. 359, derde lid, Sv bedoelde weergave van de inhoud van de bewijsmiddelen met betrekking tot het tenlastegelegde. (Vgl. HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2026, NJ 2017/128.)
2.5.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 november 2018.