Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
9 oktober 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van zware mishandeling, omdat hij op 31 december 2015 in 's-Gravenhage een ander met een glazen fles op het hoofd had geslagen, wat leidde tot blijvende littekens. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2018:1051) over de kwalificatie van 'zwaar lichamelijk letsel'. Het Hof had vastgesteld dat de aangever, A, door de klap met de fles verwondingen had opgelopen die hevig bloedden en waarvoor meerdere hechtingen in het ziekenhuis waren aangebracht. Het Hof concludeerde dat de littekens op het achterhoofd van A, waarvan vier met veel littekenweefsel, blijvend waren en dat er sprake was van 'zwaar lichamelijk letsel' volgens artikel 302, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en dat het niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, die in cassatie had aangevoerd dat de vaststelling van zwaar lichamelijk letsel onvoldoende was onderbouwd. De Hoge Raad benadrukte dat de beoordeling van wat als zwaar lichamelijk letsel wordt aangemerkt, in belangrijke mate aan de feitenrechter is voorbehouden. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de aard van het letsel, de noodzaak van medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel.