ECLI:NL:HR:2018:1881

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
17/04536
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met een glazen fles en de kwalificatie van zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van zware mishandeling, omdat hij op 31 december 2015 in 's-Gravenhage een ander met een glazen fles op het hoofd had geslagen, wat leidde tot blijvende littekens. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2018:1051) over de kwalificatie van 'zwaar lichamelijk letsel'. Het Hof had vastgesteld dat de aangever, A, door de klap met de fles verwondingen had opgelopen die hevig bloedden en waarvoor meerdere hechtingen in het ziekenhuis waren aangebracht. Het Hof concludeerde dat de littekens op het achterhoofd van A, waarvan vier met veel littekenweefsel, blijvend waren en dat er sprake was van 'zwaar lichamelijk letsel' volgens artikel 302, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en dat het niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, die in cassatie had aangevoerd dat de vaststelling van zwaar lichamelijk letsel onvoldoende was onderbouwd. De Hoge Raad benadrukte dat de beoordeling van wat als zwaar lichamelijk letsel wordt aangemerkt, in belangrijke mate aan de feitenrechter is voorbehouden. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de aard van het letsel, de noodzaak van medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel.

Uitspraak

9 oktober 2018
Strafkamer
nr. S 17/04536
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 december 2016, nummer 22/000726-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.V. van der Bom, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat sprake is van "zwaar lichamelijk letsel" als bedoeld in art. 302, eerste lid, Sr.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard dat:
"hij op 31 december 2015 te 's-Gravenhage aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende littekens op zijn hoofd, heeft toegebracht, door hem opzettelijk met een glazen fles op/tegen het hoofd te slaan."
3.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde en bij het proces-verbaal gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"De politierechter heeft het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen verklaard. De bewijsoverweging hiervoor valt in één kleine alinea terug te vinden (...):
Ik citeer: "Ter terechtzitting heeft aangever het letsel dat door de verdachte is toegebracht, getoond aan de politierechter. De politierechter heeft waargenomen dat aangever blijvend littekenweefsel op zijn hoofd heeft, waarbij duidelijke littekens zichtbaar zijn. Daarom acht de politierechter in voldoende mate bewezen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel."
Gebleken is dat er zich geen medische verklaring, geen letselverklaring in het p-v bevindt. Om die reden heeft de politierechter, overigens volkomen begrijpelijk, zelf even naar de littekens willen kijken. De politierechter ziet de littekens dan zelf en concludeert vervolgens dat er dus (?) sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
De politierechter heeft dit ook wettig en overtuigend bewezen verklaard (...), namelijk dat cliënt zich door het toebrengen van blijvende littekens op het hoofd van aangever, schuldig heeft gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (zware mishandeling).
Deze gedachtegang van de politierechter kan de verdediging, zeker zonder nadere motivering, niet volgen.
Van zwaar lichamelijk letsel kán, aldus artikel 82 Sr., sprake zijn wanneer er een ziekte is geconstateerd die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, wanneer er sprake is van voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van een ambt of beroep of wanneer er sprake is van een langdurige storing van de verstandelijke vermogens.
Nu is deze opsomming weliswaar niet limitatief en stelt de HR dat zwaar lichamelijk letsel ook kan worden aangenomen wanneer het letsel voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel te worden aangeduid, maar een litteken an sich levert nog geen letsel op, laat staan dat het zwaar lichamelijk letsel oplevert.
Een litteken is immers geen letsel! Het is het zichtbare gevolg van geweld, maar daarmee is het natuurlijk nog geen letsel.
Het enkele constateren door de politierechter dat er littekens zijn, is dan ook onvoldoende om op basis daarvan te kunnen zeggen dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. (...)
Uit het dossier kan niet worden opgemaakt welk letsel aangever heeft opgelopen.
Ook de stukken die door de gemachtigde van aangever in het geding zijn gebracht, brengen hierin onvoldoende duidelijkheid.
Natuurlijk, aangever heeft littekens overgehouden aan het incident en hij heeft enige tijd niet kunnen werken vanwege psychische klachten, dat is alles bij elkaar al erg genoeg, maar dit valt niet per definitie als zwaar lichamelijk letsel aan te merken, zeker niet nu de medische informatie dus ontbreekt."
3.2.3.
Het Hof heeft de hiervoor onder 3.2.1 weergegeven bewezenverklaring doen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 18 november 2016, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik heb op 31 december 2015 te 's-Gravenhage [slachtoffer] een klap achter op zijn hoofd gegeven. Toen ik met [slachtoffer] in conflict raakte, had ik een bierflesje in mijn hand.
2. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 1 januari 2016 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2016000046-1 (p. 13 t/m 15). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 1 januari 2016 afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
Op 31 december 2015 was ik bij mijn zwager in Den Haag Oud en Nieuw aan het vieren. Ik kan me herinneren dat ik een klap of knal achter op mijn hoofd heb gevoeld. Dat deed erg veel pijn en volgens mij is toen mijn lampje uitgegaan. Ik heb een aantal wonden achter op mijn hoofd. In het ziekenhuis zijn meerdere hechtingen aangebracht.
3. Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 1 januari 2016 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2016000046-4 (p. 3 t/m 5). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 31 december 2015 waren wij, verbalisanten, op het Blaricumseplein te 's-Gravenhage. Wij zagen dat [verdachte] en een man - naar later bleek: [slachtoffer] - neus aan neus tegenover elkaar gingen staan. Wij hebben beide betrokkenen gescheiden. Vervolgens raakten de zoon van [verdachte] en [slachtoffer] in een worsteling. Toen beiden op de grond vielen, zagen wij dat [verdachte] naar voren stapte en een slaande beweging in de richting van het hoofd van [slachtoffer] maakte. Direct hierop hoorden wij glasgerinkel en zagen wij een hevig bloedende wond op het hoofd van [slachtoffer]. Tevens zagen wij glasscherven van een gebroken bierflesje op het trottoir liggen. Hierop hebben wij [verdachte] - volledige personalia: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] - als verdachte van zware mishandeling aangehouden.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 januari 2016 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2016000046-9 (p. 20 t/m 22). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 1 januari 2016 afgelegde verklaring van [getuige 1]:
Ik was gisteren, 31 december 2015, getuige van een mishandeling, gepleegd door een man die ik ken als [verdachte], de man die gisteren door de politie is aangehouden. Ik zag dat [verdachte] en een kale jongen met hun gezichten tegen elkaar aan gingen staan. Er waren ook twee politieagenten bij en die hebben [verdachte] en die kale jongen toen uit elkaar gehaald. Er ontstond daarna een worsteling tussen de zoon van [verdachte] en die kale jongen. Ik zag dat beiden tijdens die worsteling op de grond vielen. Ik zag dat [verdachte] toen naar die kale jongen en zijn zoon toe liep. Ik zag dat [verdachte] zijn hand omhoog haalde. Op dat moment zie ik dat [verdachte] een groene fles vasthield. Ik zag dat [verdachte] met die fles in de richting van die kale jongen sloeg. Op het moment dat [verdachte] die slaande beweging maakte hoorde ik die fles breken. Ik heb gezien dat het gezicht van die kale jongen helemaal onder het bloed zat.
5. De waarneming van het hof, gedaan ter terechtzitting in hoger beroep van 18 november 2016, inhoudende:
Het hof neemt waar dat er op het achterhoofd van [slachtoffer] meerdere duidelijk zichtbare littekens aanwezig zijn en dat bij vier van deze littekens behoorlijk veel littekenweefsel aanwezig is."
3.2.4.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Het hof is voorts van oordeel dat op grond van de hiervoor onder 5 weergegeven waarneming, die ruim 10 maanden na het bewezen verklaarde feit is gedaan, de conclusie gewettigd is dat sprake is van blijvende - duidelijk zichtbare - littekens en mitsdien van zwaar lichamelijk letsel."
3.3.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051 enige overwegingen gewijd aan de vraag wanneer sprake is van "zwaar lichamelijk letsel". In dit arrest is onder meer het volgende overwogen:
"2.3. In lijn met de wetsgeschiedenis is in de rechtspraak van de Hoge Raad vooropgesteld dat art. 82 Sr de rechter de vrijheid laat om (...) het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Gelet op de uiteenlopende vormen waarin lichamelijk letsel zich kan voordoen, kan bezwaarlijk precies worden aangegeven wanneer dat letsel als zwaar lichamelijk letsel geldt.
2.4.
Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. (Vgl. onder meer HR 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5802, NJ 2000/510.) De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan in voorkomende gevallen de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit (vgl. HR 15 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5618).
De vaststelling aan de hand van deze gezichtspunten of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zal vaak worden gegrond op gegevens van medische aard. In evidente gevallen kan bij die vaststelling ook in aanmerking worden genomen hetgeen algemene ervaringsregels omtrent die gezichtspunten leren.
(...)
2.7.
Een ander mogelijk gezichtspunt betreft het uitzicht op herstel. Daarbij geldt - ook buiten de situatie waarin operatief ingrijpen heeft plaatsgevonden - dat van zwaar lichamelijk letsel niet alleen sprake kan zijn indien het uitzicht op herstel in belangrijke mate ontbreekt, doch ook indien het letsel gepaard gaat met een langere periode van herstel of van onzekerheid over de mogelijkheid en de mate van herstel. Voorts kan van belang zijn in hoeverre tijdens de periode van herstel sprake is van pijn en/of fysieke beperkingen. Daarom is bijvoorbeeld de enkele vaststelling dat sprake is van een (al dan niet zware) hersenschudding, niet toereikend voor de kwalificatie "zwaar lichamelijk letsel"; daarvoor zijn nadere vaststellingen noodzakelijk (vgl. HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:89).
In voorkomende gevallen kan in de beoordeling voorts worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert, en eventueel of in verband met dat litteken - langdurige - pijnklachten (hebben) bestaan.
2.8.
De beantwoording van de vraag of letsel als "zwaar lichamelijk letsel" moet worden aangemerkt, is (...) in belangrijke mate voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Zijn oordeel dienaangaande kan in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst. Indien echter uit de bestreden beslissing niets blijkt omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel zal dat aanleiding kunnen geven tot cassatie."
3.4.
Blijkens de gebezigde bewijsvoering heeft het Hof vastgesteld dat [slachtoffer] ten gevolge van een door de verdachte gegeven klap met een glazen fles verwond is geraakt aan zijn hoofd, dat hij daardoor hevig bloedde en dat in het ziekenhuis meerdere hechtingen zijn aangebracht. Voorts heeft het Hof - mede op basis van eigen waarneming - vastgesteld dat op het achterhoofd van [slachtoffer] meerdere duidelijk zichtbare littekens aanwezig zijn, dat bij vier van de littekens sprake is van behoorlijk veel littekenweefsel en dat deze restschade blijvend is. Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen onder 3.3 is vooropgesteld, getuigt het oordeel van het Hof dat sprake is van "zwaar lichamelijk letsel" als bedoeld in art. 302, eerste lid, Sr, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.
3.5.
Het middel faalt.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 oktober 2018.