3.1Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep is het volgende van belang.
(i) In dit geding heeft [eiseres 1] bij inleidende dagvaarding van 18 juni 2012 vorderingen tegen [verweerders] ingesteld ter zake van de verdeling van de nalatenschap van de moeder van partijen.
(ii) Bij vonnis van 27 maart 2013 heeft de rechtbank te Torremolinos (Spanje) ten aanzien van [eiseres 1] de beschermingsmaatregel van ‘tutela’ uitgesproken. In de beëdigde Nederlandse vertaling van het vonnis luidt het dictum als volgt:
“(..) Wordt [eiseres 1] ONBEVOEGD VERKLAARD om haar eigen belangen behoorlijk te behartigen en haar goederen te beheren, met inbegrip van de uitoefening van het actief kiesrecht, als gevolg waarvan zij onder
TUTELAwordt gesteld, en [eiser 2] wordt benoemd tot haar
TUTOR(…)”.
(iii) De rechtbank heeft bij vonnis van 15 januari 2014 de vorderingen grotendeels afgewezen. Bij dagvaarding van 3 april 2014 heeft [eiseres 1] hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
3.2.1Het hof heeft [eiseres 1] niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. Het heeft daartoe, kort samengevat, overwogen dat het vonnis van de rechtbank te Torremolinos in Nederland moet worden erkend (rov. 13-16), dat de daarin uitgesproken maatregel van tutela moet worden gelijkgesteld aan de Nederlandse maatregel van ondercuratelestelling (rov. 20), dat naar het ten deze toepasselijke Spaanse recht [eiseres 1] ten gevolge van de maatregel niet langer procesbekwaam is, dat zij slechts door haar tutor kan worden vertegenwoordigd en dat deze voor het instellen van hoger beroep rechterlijke toestemming nodig heeft (rov. 21-22). Vervolgens heeft het hof geoordeeld dat het geen aanleiding ziet de tutor in de gelegenheid te stellen de procedure namens [eiseres 1] voort te zetten en daarvoor rechterlijke toestemming te vragen (rov. 23).
3.2.2Het cassatieberoep is ingesteld zowel door [eiseres 1] als door de tutor in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [eiseres 1] .
Bij conclusie van antwoord hebben [verweerders] bij wege van exceptief verweer aangevoerd dat [eiseres 1] en de tutor niet-ontvankelijk zijn in het cassatieberoep, eerstgenoemde omdat zij handelingsonbekwaam is en laatstgenoemde bij gebreke van een rechterlijke machtiging.
3.2.3Daarop hebben [eiseres 1] en de tutor machtiging gevraagd aan de kantonrechter te Den Haag om de onderhavige cassatieprocedure te mogen voeren; de tutor op de voet van art. 1:386 BW in verbinding met art. 1:349 BW. Bij beschikking van 22 augustus 2017 heeft de kantonrechter [eiseres 1] niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek en de tutor (voor zover vereist) gemachtigd om namens [eiseres 1] de onderhavige cassatie-procedure te voeren. Uit door de Advocaat-Generaal ambtshalve ingewonnen inlichtingen, zoals weergegeven in zijn nadere conclusie van 8 december 2017, blijkt dat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.
3.3.1In het kader van de beoordeling van de ontvankelijkheid in het cassatieberoep van [eisers] , welke beoordeling de Hoge Raad ook ambtshalve dient te verrichten, moeten de volgende vragen worden beantwoord.
a. Komt het vonnis van de rechtbank te Torremolinos voor erkenning in aanmerking?
b. Welke rechtsgevolgen heeft de tutela voor de procesbekwaamheid van [eiseres 1] ?
c. Had de tutor voor het door hem als wettelijk vertegenwoordiger van [eiseres 1] ingestelde cassatieberoep een rechterlijke machtiging nodig en kon deze door de Nederlandse rechter worden verleend?
d. Is het door [eiseres 1] zelf ingestelde cassatieberoep ontvankelijk na bekrachtiging door de tutor?
3.3.2Bij gebreke van een voor Nederland geldende internationale regeling, wordt de meerderjarigen-bescherming beheerst door het commune internationaal privaatrecht, zowel wat betreft de rechtsmacht en het toepasselijke recht, als wat betreft de erkenning en tenuitvoerlegging van beschermingsmaatregelen. Het commune internationaal privaatrecht bevat evenwel geen bijzondere regels voor kwesties betreffende meerderjarigen-bescherming, met uitzondering van art. 10:11 BW.
Dit artikel bevat een conflictregel ter bepaling van het toepasselijke recht bij de vaststelling of sprake is van handelings(on)bekwaamheid, waarbij primair wordt aangeknoopt bij de nationaliteit van de betrokkene.
3.3.3Kwesties betreffende bescherming van meerderjarigen worden bestreken door het Verdrag inzake de internationale bescherming van volwassenen van 13 januari 2000 (Trb. 2000, 10 en Trb. 2008, 139), ook wel genoemd het Haags Volwassenenbeschermingsverdrag 2000 (hierna: HVV), welk verdrag op 1 januari 2009 in werking is getreden. Nederland heeft dit verdrag weliswaar op 13 januari 2000 ondertekend, maar tot op heden niet geratificeerd.
De wetgever heeft desondanks in Boek 10 BW met art. 10:115 BW al wel een bepaling gereserveerd waarin zal worden verwezen naar het HVV.
De reden voor het uitblijven van ratificatie is van financiële aard: op een daartoe strekkende vraag antwoordde de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 4 oktober 2013 dat ratificatie en uitvoering van het HVV inzet van tijd en middelen vraagt en dat de praktijk zich redt door het verdrag anticiperend toe te passen, zodat de noodzaak ontbreekt om het verdrag op korte termijn te ratificeren (Kamerstukken I, 2013-2014, 33 054, C, p. 2). Daaruit valt af te leiden dat de regering anticiperende toepassing van het HVV onderschrijft. Dat blijkt ook uit de wetsgeschiedenis van het hiervoor in 3.3.2 genoemde art. 10:11 BW. In de memorie van toelichting bij deze bepaling is opgemerkt dat internationale regelingen prevaleren, waarbij onder meer wordt verwezen naar het HVV (Kamerstukken II, 2009-2010, 32 137, nr. 3, p. 21).
Deze uitlatingen van de regering zijn niet op bezwaren gestuit van de kant van de beide Kamers van de Staten-Generaal.
3.3.4Nu, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor in 3.3.2 en 3.3.3 is overwogen, het commune internationaal privaatrecht geen regeling bevat voor kwesties betreffende meerderjarigenbescherming (op art. 10:11 BW na, ten aanzien waarvan de regering voorrang van het HVV erkent) en nu de wetgever in art. 10:115 BW een verwijzing naar het HVV heeft voorzien, moet worden aanvaard dat in voorkomend geval ruimte bestaat voor anticiperende toepassing van bepalingen uit het HVV. Om dezelfde reden bestaat er geen bezwaar tegen de regels van het HVV ook toe te passen op het onderhavige geval, waarin sprake is van een rechterlijke beslissing uit een land dat geen partij is bij het verdrag.
Vraag a: erkenning van de tutela
3.4.1Art. 22 lid 1 HVV bepaalt dat door de autoriteiten van een verdragsluitende Staat genomen maatregelen van rechtswege in andere verdragsluitende Staten worden erkend. Ingevolge art. 22 lid 2 HVV kan erkenning worden geweigerd (voor zover voor het onderhavige geval van belang):
a. indien de maatregel is genomen door een autoriteit waarvan de bevoegdheid niet gebaseerd was op of niet in overeenstemming was met een van de in de bepalingen van hoofdstuk II bedoelde gronden;
b. indien de maatregel, behoudens in een spoedeisend geval, is genomen in het kader van een gerechtelijke of administratieve procedure, zonder dat de volwassene in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord, zulks met schending van fundamentele beginselen van procesrecht van de aangezochte Staat;
c. indien de erkenning kennelijk in strijd is met de openbare orde van de aangezochte Staat, of in strijd is met een bepaling van het recht van die Staat, die dwingend van toepassing is, ongeacht het recht dat anders van toepassing zou zijn;
d. indien de maatregel onverenigbaar is met een maatregel die naderhand is genomen in een niet-Verdragsluitende Staat die ingevolge de art. 5 tot en met 9 bevoegd zou zijn geweest, en deze latere maatregel voldoet aan de vereisten voor erkenning in de aangezochte Staat.
3.4.2In dit geding staat vast dat [eiseres 1] haar gewone verblijfplaats in Spanje heeft. Ingevolge art. 5 HVV was de Spaanse rechter derhalve bevoegd de tutela uit te spreken. Uit het vonnis van de rechtbank te Torremolinos blijkt dat de maatregel is uitgesproken na een behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtsgang: er is een forensisch arts geraadpleegd, en zowel [eiseres 1] als haar naaste familieleden en het Openbaar Ministerie zijn gehoord. Nu de erkenning van de maatregel voorts niet kennelijk onverenigbaar is met de Nederlandse openbare orde (vgl. art. 1:378 lid 1, onder a, BW in verbinding met art. 1:381 lid 2 BW) en gesteld noch gebleken is dat sprake is van een situatie als bedoeld in art. 22 lid 2, onder d, HVV, doen zich geen weigeringsgronden voor en moet het vonnis van de rechtbank te Torremolinos worden erkend.
Vraag b: rechtsgevolgen van de tutela