3.1In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1-1.18. Deze komen, samengevat, op het volgende neer.
- i) [eiseres] is een bedrijf dat zich bezighoudt met schrootbewerking en metaalrecycling. Van 1956 tot 2006 was [eiseres] gevestigd aan de [a-straat] te Groningen. Zij had daar een bedrijfsterrein in eigendom van circa 1,7 hectare, dat specifiek was ingericht voor haar bedrijfsactiviteiten.
- ii) Begin jaren tachtig is het terrein van [eiseres] op initiatief van de Gemeente gewijzigd in verband met de aanleg van een busbaan. [eiseres] en de Gemeente hebben daarvoor investeringen gedaan van ƒ 800.000,-- respectievelijk ƒ 1.400.000,--.
- iii) Eind jaren tachtig heeft Grontmij op kosten van de Gemeente een onderzoek gedaan naar de verplaatsingsmogelijkheden van [eiseres].
- iv) Vanaf de jaren negentig tot juni 2002 hebben de Gemeente en [eiseres] contact gehad over de verplaatsing van het bedrijf en hebben daarover onderhandelingen plaatsgevonden.
- v) [eiseres] en de Gemeente hebben in juni 2002 een overeenkomst (hierna: de Overeenkomst) gesloten waarbij zij arbitrage zijn overeengekomen ter vaststelling van de door de Gemeente te betalen koopprijs voor het bedrijfsterrein van [eiseres] (hierna: arbitrageprocedure 1). De arbiters hebben de koopsom bij arbitraal vonnis van 5 juli 2005 vastgesteld op € 8.000.000,--.
- vi) In de Overeenkomst zijn [eiseres] en de Gemeente tevens overeengekomen dat [eiseres] de gelegenheid krijgt haar vordering tot vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van de vertraging die is opgetreden bij de verplaatsing van haar bedrijf, aan arbitrage te onderwerpen (hierna: arbitrageprocedure 2). Ter zake zijn in de Overeenkomst de volgende passage en bepalingen opgenomen:
“
Bij het sluiten van deze overeenkomst hebben [eiseres] en de Gemeente in aanmerking genomen:
(…)
7. [eiseres] stelt zich daarenboven op het standpunt dat de Gemeente aansprakelijk is jegens [eiseres], omdat de Gemeente [eiseres] vanaf begin jaren ’80 onrechtmatig zou hebben belemmerd in de uitoefening en de ontwikkeling van haar huidige onderneming op en nabij de [a-straat] te Groningen. De Gemeente betwist zulks. Partijen zijn overeengekomen ook dat [eiseres] ook geschil door arbitrage kan doen beslechten.
[eiseres] en de Gemeente zijn het navolgende overeengekomen:
Artikel 1: Wat behoort tot deze overeenkomst; definities:
(…)
Arbitrageprocedure 2: De des door [eiseres] gewenst vòòr 1 mei 2002 in gang te zetten arbitrageprocedure wegens beweerdelijk door de Gemeente onrechtmatig handelen jegens [eiseres], omdat de Gemeente [eiseres] vanaf begin jaren ’80 onrechtmatig zou hebben belemmerd in de uitoefening en ontwikkeling van de onderneming.”
- vii) In art. 8 van de Overeenkomst zijn nadere regels geformuleerd met betrekking tot arbitrageprocedure 2.
- viii) [eiseres] heeft geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid haar vordering tot schadevergoeding onderwerp te maken van arbitrage.
- ix) [eiseres] en de Gemeente hebben eind mei 2004 een ‘Nadere overeenkomst’ gesloten (hierna: Nadere overeenkomst). In de aanhef van de Nadere overeenkomst is vermeld:
“Bij het sluiten van deze nadere overeenkomst hebben [eiseres] en de Gemeente in aanmerking genomen:
1. [eiseres] en de Gemeente hebben, gedagtekend juni 2002, een overeenkomst gesloten (hierna te noemen “
de Overeenkomst”). (…)
2. In de Overeenkomst waren o.a. aan het gegeven, dat op 1 juli 2003 derden nog zodanige rechten en aanspraken zouden mogen hebben, dat de Gemeente de verplichtingen uit hoofde van artikel 2 van de Overeenkomst niet zou kunnen nakomen, en dat [eiseres] niet op 1 juli 2003 over de benodigde bruikbare vergunningen en ontheffingen zou beschikken om de door haar beoogde nieuwbouw voor haar onderneming op de Winschoterdieplocatie te realiseren en die vervolgens te exploiteren, consequenties verbonden.
3. Partijen zijn te rade geworden om, in verband met het gepasseerd zijn van de eerste juli 2003 terwijl de hiervoor sub 2 genoemde omstandigheden zich voordoen, deze nadere overeenkomst te sluiten, die ook nog enige andere afspraken tussen partijen bevat.
Zijn overeengekomen als volgt:
(…)
Artikel 3
Bij deze nadere overeenkomst is overigens het bepaalde in de Overeenkomst van toepassing. Het overeengekomene in de artikel 1 t/m 3 geschiedt in aanvulling en gedeeltelijke afwijking op het bepaalde in de Overeenkomst. Bij strijd tussen het bepaalde in deze nadere overeenkomst en de Overeenkomst gaat het bepaalde in deze nadere overeenkomst voor.”
- x) In 2006 is de verplaatsing van het bedrijf van [eiseres] naar een nieuwe locatie aan de Winschoterweg in Groningen voltooid.
- xi) Bij brief van 3 juli 2008 heeft (de advocaat van) [eiseres] de Gemeente het volgende geschreven:
“In het kader van de arbitrageprocedure [arbitrageprocedure 1, HR] is al aangegeven dat naast dit geschil, cliënte mogelijk nog aanvullende schade heeft geleden als gevolg van alle vertraging welke is opgetreden door de handelwijze van de Gemeente. Toentertijd was nog niet duidelijk of daadwerkelijk sprake was van schade en zo ja, de omvang daarvan.
Cliënte heeft vervolgens prof. dr. J.L. Bouma verzocht een onderzoek te doen. Prof. Bouma heeft inmiddels zijn rapport afgerond. Hieruit blijkt dat inderdaad sprake is van schade, welke schade het gevolg is van de handelwijze van de Gemeente. Cliënte houdt u voor deze schade aansprakelijk.”
3.2.1In dit geding vordert [eiseres], voor zover in cassatie van belang, een verklaring voor recht dat de Gemeente jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door gedurende een reeks van jaren geen duidelijkheid te verschaffen over de verplaatsing van haar bedrijf, en veroordeling van de Gemeente tot vergoeding van haar schade.
3.2.2De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] op inhoudelijke gronden afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat alle aanspraken van [eiseres] op schadevergoeding tot en met 2 juli 2003 zijn verjaard. Het heeft daartoe overwogen dat [eiseres] eerst bij brief van 3 juli 2008 de Gemeente opnieuw aansprakelijk heeft gesteld en aldus de verjaring heeft gestuit (rov. 4.7-4.14). Het hof heeft het betoog van [eiseres] dat de Gemeente door haar houding haar recht heeft verwerkt een beroep te doen op verjaring, althans dat dit beroep in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, onvoldoende onderbouwd geacht, en is daaraan voorbij gegaan (rov. 4.14).