Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
gevestigd te Rijssen,
gevestigd te Amsterdam,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
22 december 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] c.s. tegen het arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 september 2016. De zaak betreft de verjaring van een schadevordering en de vraag of een stuitingsbrief voldoet aan de eisen van artikel 3:317 van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Almelo en arresten van de gerechtshoven Arnhem-Leeuwarden en 's-Hertogenbosch, die aan deze uitspraak zijn gehecht.
De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal, T. Hartlief, strekt tot verwerping van het cassatieberoep, en de Hoge Raad volgt deze conclusie.
In de beslissing verwerpt de Hoge Raad het beroep en veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Stichting zijn begroot op € 6.590,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer T.H. Tanja-van den Broek.