Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
19 december 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 9 mei 2016. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat L.E.G. van der Hut. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling van de zaak. De kern van de zaak betrof de niet-naleving van het voorschrift van artikel 51 (oud) Sv, thans artikel 48 Sv, dat vereist dat een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsman van de verdachte moet worden verzonden. De Hoge Raad constateerde dat er geen bewijs was dat een afschrift van de dagvaarding aan de raadsman was verzonden, wat leidde tot het ernstige vermoeden dat het voorschrift niet was nageleefd. Dit gebrek was van zodanige betekenis dat het de geldige behandeling van de zaak in de weg stond. De Hoge Raad oordeelde dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven en besloot de zaak terug te wijzen naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.