In deze zaak heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 16 november 2016, nr. BK-16/00254. Dit hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 15/6802) die betrekking had op een informatiebeschikking die aan de belanghebbende was gegeven. De Hoge Raad heeft de zaak in behandeling genomen en de Staatssecretaris heeft één middel voorgesteld in het cassatieberoep. De belanghebbende heeft hierop een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet kan leiden tot cassatie. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit blijkt dat het middel geen nadere motivering behoeft, omdat het niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2017 door de vice-president en de raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.