Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
3 oktober 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 6 juni 2016 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1979. De verdachte is aangeklaagd voor medeplegen van poging tot moord, poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een machinegeweer. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat J.J.J. van Rijsbergen. In de schriftelijke middelen van cassatie die zijn ingediend, werden verschillende klachten geuit over de bewijsvoering en de procedurele gang van zaken, waaronder het niet voorlezen van de schriftelijke vordering van de Advocaat-Generaal en het ontbreken van deze vordering in de processtukken.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Op 3 oktober 2017 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en M.J. Borgers, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.