Uitspraak
kantoorhoudende te Maastricht Airport, gemeente Beek,
gevestigd te Brussel, België,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Uitgangspunten in cassatie
De vennootschap legde zich toe op de uitoefening van de deurwaarderspraktijk. Bij de oprichting van [betrokkene 1] B.V. werd het vermogen van de voordien door [betrokkene 1] als eenmanszaak gedreven deurwaarderspraktijk, waaronder de zichtrekening bij Fortis, ingebracht in de vennootschap. [A] B.V. heeft ten behoeve van haar deurwaarderspraktijk bij Coöperatieve Rabobank Sittard-Geleen U.A. (hierna: Rabobank) een kwaliteitsrekening in de zin van art. 19 Gerechtsdeurwaarderswet aangehouden. Daarop werden gelden van circa 200 klanten van de deurwaarderspraktijk gehouden.
Op 2 maart 2010 is [betrokkene 1] zelf failliet verklaard.
Deze faillissementen worden geconsolideerd afgewikkeld.
echter deel gaan uitmaken van het vermogen van het deurwaarderskantoor. Het in contanten opnemen van het vrijwel volledige saldo van de zichtrekening geschiedde dan ook ten nadele van alle schuldeisers van de geconsolideerde boedel. (rov. 2.12.4-2.12.5)
4.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
Het oordeel van het hof dat sprake is van een Peeters/Gatzen-vordering berust op zijn uitleg van de gedingstukken. Die uitleg is aan het hof als feitenrechter voorbehouden en is niet onbegrijpelijk.
EEX-Verordening) en niet door de Insolventieverordening. Volgens het onderdeel valt een Peeters/Gatzen-vordering niet onder de uitzondering van art. 1 lid 2, aanhef en onder b, EEX-Verordening, nu deze vordering haar grondslag vindt in de gemeenschappelijke regels van het burgerlijk recht en dus niet rechtstreeks voortvloeit uit de specifieke afwijkende regels voor faillissementsprocedures.
Dit vorderingsrecht en deze aansprakelijkheid vinden hun oorsprong in de gemeenschappelijke regels van het burgerlijk recht, namelijk de regels omtrent onrechtmatige daad. De (exclusieve) bevoegdheid van de curator om de rechtsvordering ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers in te stellen, vloeit echter rechtstreeks voort uit specifieke regels voor een insolventieprocedure. Daar komt bij dat de aan de gezamenlijke schuldeisers toebehorende vordering, die geldend wordt gemaakt door de curator, niet gelijk is aan de som van de aan de individuele schuldeisers toekomende vorderingen uit onrechtmatige daad. Aan de aangesproken derde staan in het kader van de door de curator ingestelde vordering immers niet de verweren ten dienste die hem wellicht wel tegenover individuele schuldeisers ten dienste zouden hebben gestaan. Bovendien valt de opbrengst van de vordering in de boedel, omdat die opbrengst strekt tot herstel van het verhaal van de gezamenlijke schuldeisers.
5.Beoordeling van het middel in het principale beroep
lex concursus(derhalve Nederlands recht) van toepassing is op de vordering.
lex fori concursus). In zijn arrest van 10 december 2015, C-594/14, ECLI:EU:C:2015:806 (Kornhaas/Dithmar) heeft het HvJEU overwogen dat uit de omstandigheid dat een vordering op grond van een nationale bepaling is aangemerkt als een vordering die rechtstreeks uit een insolventieprocedure voortvloeit en daarmee nauw samenhangt, volgt dat die bepaling moet worden geacht te vallen onder het recht dat de insolventieprocedure en de gevolgen ervan beheerst in de zin van art. 4 lid 1 Insolventieverordening.
ius agendi) en het op die vordering toepasselijke materiële recht. Indien de onderhavige vordering van de curator valt onder de voor het faillissement gemaakte uitzondering als bedoeld in art. 1 lid 2, aanhef en onder b, EEX-Verordening, rijst in verband met het voorgaande de vraag of het op deze vordering op grond van art. 4 lid 2 Insolventieverordening toepasselijke recht die vordering in haar geheel beheerst, dus zowel ten aanzien van de bevoegdheid om die vordering in te stellen als ten aanzien van het op die vordering toepasselijke materiële recht.
Art. 4 lid 2, aanhef en onder m, Insolventieverordening houdt in dat het recht van de lidstaat waar de insolventieprocedure wordt geopend, bepaalt onder welke voorwaarden deze procedure wordt geopend, verloopt en wordt beëindigd, en met name bepaalt de regels betreffende nietigheid, vernietigbaarheid of niet-tegenwerpbaarheid van de voor het geheel van schuldeisers nadelige rechtshandelingen. Art. 13 Insolventieverordening bepaalt dat art. 4 lid 2, aanhef en onder m, Insolventieverordening niet van toepassing is, indien degene die voordeel heeft gehad bij een voor het geheel van schuldeisers nadelige handeling bewijst: a) dat deze handeling is onderworpen aan het recht van een andere lidstaat dan de lidstaat waar de procedure is geopend, en b) dat dat recht in het gegeven geval niet voorziet in de mogelijkheid om die handeling te bestrijden.
Die vordering is immers ook gericht op het ongedaan maken ten behoeve van het geheel van schuldeisers van de nadelige gevolgen van (veelal feitelijke) handelingen (vgl. in Nederland art. 42 e.v. Fw). De remedie daarvoor verschilt echter, nu de Peeters/Gatzen-vordering gericht is op het verkrijgen van schadevergoeding.
7.Vragen van uitleg
8.Beslissing
8 september 2017.