In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 augustus 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure van [X] B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de toepassing van de afdrachtvermindering voor loonheffing over de jaren 2009 tot en met 2013. De belanghebbende, [X] B.V., had in die jaren ongeveer 400 werknemers begeleid vanuit een uitkerings- naar een reguliere arbeidssituatie en had voor deze werknemers de afdrachtvermindering toegepast. Echter, de belanghebbende beschikte niet over de vereiste verklaringen van het UWV en de onderwijsinstelling, wat leidde tot naheffingsaanslagen en vergrijpboeten.
Het Gerechtshof oordeelde dat de belanghebbende, ondanks het inschakelen van een adviseur, zich tijdig op de hoogte had moeten stellen van de formele voorwaarden voor de afdrachtvermindering. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende grove schuld had, omdat zij niet aan de vereisten voldeed. In cassatie heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep, en de Hoge Raad heeft dit oordeel gevolgd. De Hoge Raad oordeelde dat de belanghebbende niet op de hoogte was van de vereisten en dat er sprake was van een pleitbaar standpunt. De uitspraak van het Hof werd vernietigd en de zaak werd verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.
De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat de Staatssecretaris van Financiën de kosten van het geding in cassatie moet vergoeden aan de belanghebbende, evenals het griffierecht. Dit arrest benadrukt het belang van de formele vereisten voor de toepassing van belastingregelingen en de rol van adviseurs in het proces.