De Hoge Raad:
verklaart het principale beroep in cassatie van belanghebbende gegrond,
verklaart het voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën ongegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, de uitspraak van de Rechtbank behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en de uitspraak van de Inspecteur,
vernietigt de naheffingsaanslag,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 478, en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 454,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 7054 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2970 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.