ECLI:NL:RBZWB:2017:6750

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
BRE - 15 _ 4184_4185
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting en verzuimboeten na verbouwing onroerende zaak

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [belanghebbende] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over naheffingsaanslagen omzetbelasting en verzuimboeten. De belanghebbende had een onroerende zaak gekocht, bestaande uit een woning, met vrijstelling van btw. De woning werd om niet aan een vereniging in beheer gegeven. Na de aankoop heeft de belanghebbende de woning verbouwd en omzetbelasting in aftrek gebracht. De rechtbank moest beoordelen of deze aftrek terecht was. De rechtbank oordeelde dat de woning niet voor belaste activiteiten was gebruikt, omdat er geen vergoeding in rekening was gebracht aan de vereniging. De naheffingsaanslagen omzetbelasting werden terecht opgelegd. De rechtbank matigde de verzuimboeten wegens 'undue delay'. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de rechtbank de beroepen ongegrond verklaarde, maar de verzuimboeten verlaagde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 15/4184 en BRE 15/4185
uitspraak van 20 september 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats A] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over de tijdvakken 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 (aanslagnummer [aanslagnummer] .F.01.1501) en 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 (aanslagnummer [aanslagnummer] .F.01.2501) naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd, alsmede bij beschikkingen (betaal)verzuimboeten van respectievelijk € 4.920 en € 1.508. Voorts is aan belanghebbende over de tijdvakken heffingsrente dan wel belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 24 april 2015 de naheffingsaanslagen en de rente- en de boetebeschikkingen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen per fax van 15 mei 2015, op dezelfde dag ontvangen bij de rechtbank, beroep ingesteld. Ter zake van de beroepen heeft de griffier van belanghebbende eenmaal griffierecht geheven van € 331.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2017 te Breda. De onderhavige zaken en de zaak met nummer BRE 16/4954 van [B BV] zijn gelijktijdig op zitting behandeld. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.
1.7.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij brief van 23 augustus 2017 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende, voorheen genaamd [C BV] en daarvoor [D BV] , is opgericht op [datum] 2004.
2.2.
Belanghebbende houdt zich volgens haar inschrijving bij de Kamer van Koophandel bezig met het wetenschappelijk neerleggen van een geneeswijze die mensen, dieren en alles wat leeft op aarde herstelt met daarbij de aardse wetten, normen en waarden te respecteren en overig natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk (niet biotechnisch).
2.3.
[E] (hierna: [E] ) was enig aandeelhouder van belanghebbende in de periode [datum] 2004 tot [datum] 2012. [F] , is vanaf [datum] 2012 enig aandeelhouder van belanghebbende.
2.4.
[E] en [F] zijn gehuwd en uit dat huwelijk zijn drie kinderen geboren (hierna: het gezin).
2.5.
Op 17 oktober 2007 heeft belanghebbende een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats A] (hierna: [adres] ).
2.6.
Belanghebbende en de vereniging in oprichting [G] zijn in een ‘Principeovereenkomst’ met datum van ondertekening 18 oktober 2007, voor zover van belang, het volgende overeengekomen:
‘(…)
2. [D BV] zal op verzoek van [G] het navolgende onroerend goed aan de [adres] te [plaats A] bestaande uit een woonhuis met tuin, erf, landbouwschuur en landbouwgrond aankopen ten behoeve van het doel van [G] .
3. Het onroerend goed zal na aankoop en na oprichting van [G] in licentie aan [G] worden overgedragen. Dit betekent dat het beheer en het gebruik van het onroerend goed in licentie wordt overgedragen aan [G] . Daaronder valt tevens de regie en de beslissingsbevoegdheid over de noodzakelijke renovatie, verbouwing en inrichting van het onroerend goed ten behoeve van het doel van [G] en het toekomstige beoogde gebruik ten aanzien van dit doel.
4. [G] zal er voor zorgen dat het woonhuis deugdelijk wordt gerenoveerd.
(…)
8. [D BV] zal de kosten van de renovatie en verbouwing van het onroerend goed en de herinrichting van het terrein voor [G] voorfinancieren. [D BV] verplicht zich er toe om een deugdelijke administratie van deze kosten voor [G] bij te houden en de facturen te bewaren.
9. Ingevolge de licentie aan [G] dient [G] het beheer van het onroerend goed in te vullen. [D BV] zal in opdracht van [G] het beheer ten behoeve van het doel van [G] op zich nemen.
10. [E] zal namens [D BV] als beheerder van het onroerend goed ten behoeve van het doel van [G] optreden en zal het onroerend goed bewaken en onderhouden. Indien [E] onverwacht zou komen te overlijden zal zijn echtgenote, [F] , in zijn plaats de rol van beheerster overnemen.
11. De beheerder dient zo veel mogelijk aanwezig te zijn op het onroerend goed en is verplicht om, zodra dat mogelijk is, zijn intrek te nemen in het onroerend goed om de taak als beheerder in te vullen. (…) Indien [E] ’s nachts niet aanwezig kan zijn op het onroerend goed en elders de nacht doorbrengt is hij gehouden om voor een vervanger zorg te dragen.
12. Partijen zullen over en weer dienstbaar zijn aan elkaar in natura ten behoeve van het realiseren van het doel van [G] .
13. Alle prestaties die in natura worden geleverd om dienstbaar te zijn aan het doel van [G] en waarbij invulling wordt gegeven aan het realiseren van het doel van [G] , worden tegen elkaar weggestreept.’
2.7.
Aan belanghebbende is op 28 april 2008 [adres] geleverd. [adres] bestaat uit een perceel met daarop een woning (hierna: de woning) en een landbouwschuur (hierna: de schuur). In verband met de levering van [adres] was geen omzetbelasting verschuldigd.
2.8.
Belanghebbende en de vereniging [G] (opgericht op [datum] 2008 en hierna: [G] ) zijn met betrekking tot [adres] in een ‘Licentieovereenkomst’ met datum van ondertekening 7 november 2008, voor zover van belang, het volgende overeengekomen:

1. Partijen bekrachtigen hierbij alle in de principeovereenkomst van 18 oktober 2007 vastgelegde afspraken zodat deze afspraken volledig en onverkort met ingang van heden geldend zijn tussen [belanghebbende] [rechtbank: belanghebbende
] en de rechtspersoon [G] .
2. Het onroerend goed aan de [adres] te [plaats A] wordt per heden in licentie overgedragen aan [G] . Dit betekent dat het beheer en het gebruik van het onroerend goed per heden in licentie wordt overgedragen aan [G] . Daaronder valt tevens de regie en de beslissingsbevoegdheid over de noodzakelijke renovatie, verbouwing en inrichting van het onroerend goed ten behoeve van het doel van [G] .
3. [G] zal ingevolge de gemaakte afspraken zorgen voor realisatie van de plannen van [G] in het onroerend goed van [belanghebbende] ten behoeve van het doel van [G] . [G] zal er derhalve voor zorgen dat het woonhuis deugdelijk wordt gerenoveerd terwijl de landbouwschuur daar waar zwakte is deugdelijk zal worden hersteld.
4. [belanghebbende] wordt per heden ingevolge de gemaakte afspraken aangesteld als beheerder voor [G] ten aanzien van het doel van [G] waarbij [E] voor [belanghebbende] zal optreden als beheerder.
5. [belanghebbende] zal de kosten van de renovatie en verbouwing van het onroerend goed alsmede de herinrichting van het terrein voor [G] voorfinancieren. [belanghebbende] verplicht zich er toe om een deugdelijke administratie van deze kosten voor [G] bij te houden en de facturen te bewaren.
6. Voor het overige wordt verwezen naar de inhoud van de principeovereenkomst van 18 oktober 2007 welke in zijn totaliteit als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.’
2.9.
Belanghebbende heeft eveneens op 7 november 2008 [adres] aan [G] verkocht. In de koopovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
  • De koopprijs is gelijk aan de oorspronkelijke koopsom, vermeerderd met de door belanghebbende voorgefinancierde bedragen zoals die uit de administratie van belanghebbende blijken en verminderd met de door belanghebbende te ontvangen inkomsten uit huur en andere vormen van gebruik;
  • Indien leden van het gezin vóór de levering mochten zijn overleden, bedraagt de koopprijs, in afwijking van het voorgaande, € 1;
  • Over de koopsom is geen omzetbelasting verschuldigd;
  • De datum van levering zal op afroep van [G] plaatsvinden;
  • Aangezien het beheer en het gebruik van de [adres] in licentie is overgedragen aan [G] is afgezien van nadere afspraken omtrent de feitelijke levering van de [adres] aan [G] .
2.10.
Belanghebbende heeft in de onderhavige tijdvakken de woning en de schuur laten verbouwen. Ter zake van de verbouwing heeft zij omzetbelasting in aftrek gebracht.
2.11.
Volgens de gemeentelijke basisadministratie staat het gezin vanaf [datum] 2011 op [adres] ingeschreven. [E] oefende namens [G] het beheer uit over [adres] ten behoeve van de realisatie van het doel van [G] .
2.12.
In januari 2012 is de ‘ [de coöperatie] ’ (hierna: de coöperatie) opgericht. Belanghebbende, [G] en de coöperatie zijn in maart 2012 overeengekomen dat de coöperatie de rechtsverhouding van [G] ten opzichte van belanghebbende betreffende de koopovereenkomst van 7 november 2008 (zie 2.9) overneemt.
2.13.
Namens de inspecteur is op 9 augustus 2013 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over onder meer de onderhavige tijdvakken. Van het onderzoek is een rapport opgesteld met als datum 22 oktober 2013 (hierna: het rapport). Daarin heeft de inspecteur geconcludeerd dat de aan de woning toerekenbare voorbelasting op de voet van artikel 1, lid 1, onderdeel c, van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (hierna: het BUA) van aftrek is uitgesloten.
Verder staat in het rapport (onderdeel 4.2) dat belanghebbende voor het jaar 2012 nog € 2.745 omzetbelasting is verschuldigd over de belaste huur, de verkoop van onder andere kolen en het privégebruik van een auto. In het rapport zijn voorts de opgelegde (betaal)verzuimboeten aangekondigd.
2.14.
De inspecteur heeft naar aanleiding van bovengenoemd boekenonderzoek de onder 1.1 vermelde naheffingsaanslagen (hierna: naheffingsaanslag F.01.1501 en naheffingsaanslag F.01.2501) opgelegd alsmede bij beschikkingen de verzuimboeten en rente vastgesteld.

3.Geschil

3.1.
In geschil is uitsluitend het antwoord op de vraag of belanghebbende de voorbelasting ter zake van de verbouwing van de woning terecht in aftrek heeft gebracht. De in 2.13 vermelde verschuldigde omzetbelasting van € 2.745 is niet in geschil.
3.2.
Belanghebbende heeft gesteld dat de woning nog niet in gebruik is genomen en zal worden gebruikt voor belaste economische activiteiten. De inspecteur heeft gesteld (i) dat geen sprake is van het gebruik van de woning voor belastbare handelingen dan wel (ii) dat de aftrek van voorbelasting is uitgesloten op grond van het BUA vanwege het privégebruik van de woning door [E] dan wel (iii) dat sprake is van vrijgestelde verhuur door belanghebbende. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van naheffingsaanslag F.01.1501, vermindering van naheffingsaanslag F.01.2501 tot € 2.745 en dienovereenkomstige wijziging van de rente- en de boetebeschikkingen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In artikel 15, lid 1, aanhef, onderdeel a, en de laatste zinsnede van de eerste volzin, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) is bepaald, dat de belasting die de ondernemer in aftrek brengt, de belasting is die in het tijdvak van aangifte door andere ondernemers ter zake van door hen verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht, op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur (voorbelasting), een en ander voor zover de goederen en diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat op belanghebbende de bewijslast rust aannemelijk te maken dat zij recht heeft op de door haar geclaimde aftrek van omzetbelasting ter zake van de verbouwing van de woning in de jaren 2009 tot en met 2012. Daartoe heeft belanghebbende aangevoerd dat de woning, nadat de verbouwing ervan is afgerond, voor belaste activiteiten zal worden gebruikt en zij verwijst daarvoor naar activiteiten die zij gaat uitoefenen in de onroerende zaak binnen het kader van haar lidmaatschap in de coöperatie. De leden van de coöperatie gaan te zijner tijd, na de verbouwing, belaste prestaties in de woning verrichten. De leden van de coöperatie zullen huur betalen voor het gebruik van de woning.
4.3.1.
Om in aanmerking te kunnen komen voor de aftrek van voorbelasting dient in het onderhavige geval de vraag te worden beantwoord, of de verbouwing wordt of zal worden gebruikt voor belaste handelingen van belanghebbende. Het is belanghebbende die immers aftrek van voorbelasting heeft geclaimd en niet de coöperatie. Belanghebbende heeft op grond van de licentieovereenkomst het beheer en het gebruik van de [adres] aan [G] overgedragen. Met andere woorden, de woning is door belanghebbende in beheer en in gebruik gegeven aan [G] . Met die overeenkomst krijgt [G] de regie en de beslissingsbevoegdheid over de noodzakelijke renovatie en verbouwing van de woning. Zowel uit de principeovereenkomst als uit de licentieovereenkomst blijkt dat belanghebbende primair het oogmerk heeft de aankoop van de [adres] te financieren ten behoeve van [G] en dat het van meet af aan de bedoeling was dat [G] dit object zou gaan beheren en gebruiken. Dit wordt bevestigd door de koopovereenkomst die betreffende [adres] is gesloten tussen belanghebbende en [G] . De vergoeding die daarin wordt omschreven is in wezen niet meer dan het terugbetalen van de voorfinanciering. Noch uit de licentieovereenkomst noch uit andere stukken blijkt dat belanghebbende ter zake van het in beheer en in gebruik geven van de woning aan [G] een vergoeding heeft bedongen. Namens belanghebbende is tevens ter zitting verklaard dat de woning niet tegen een vergoeding in gebruik is gegeven aan [G] . Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende de woning niet heeft gebruikt voor handelingen die zijn onderworpen aan omzetbelasting. Dat in de principeovereenkomst een en ander is bepaald over prestaties in natura tussen belanghebbende en [G] (zie 2.6) en hetgeen namens belanghebbende hierover ter zitting is verklaard, doet niet af aan het feit dat het beheer en het gebruik van de woning om niet door belanghebbende aan [G] is overgedragen. Eerst wordt de onroerende zaak namelijk om niet in beheer gegeven en vervolgens geeft [G] aan belanghebbende opdracht om het beheer door middel van [E] op zich te nemen. De gestelde prestaties in natura, te weten het zonder vergoeding meewerken aan de verbouwing door [E] en het kosteloos verstrekken van onderdak aan het gezin, vinden pas na de overdracht van het beheer en het gebruik om niet plaats.
4.3.2.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2015 facturen overgelegd met als omschrijving ‘
Huur ruimte en faciliteiten [adres][
Jaar]’ waarbij zij aan de huurder omzetbelasting in rekening heeft gebracht. Deze facturen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet ertoe leiden dat in onderhavige jaren recht op aftrek van voorbelasting bestaat. Of goederen of diensten worden gebruikt ten behoeve van belaste handelingen door een ondernemer, moet immers worden beoordeeld op het moment dat de belasting in rekening wordt gebracht. Dat wellicht in 2015 sprake is van belaste handelingen, maakt niet dat belanghebbende in de onderhavige jaren geacht moet worden belaste handelingen te hebben verricht. Afgezien daarvan kan uit de omschrijving op de facturen niet worden afgeleid dat die facturen betrekking hebben op de woning.
4.3.3.
Belanghebbende heeft voorts nog een beroep gedaan op het arrest van het Hof van Justitie van 22 juni 2016, zaak C-267/15 met betrekking tot de gemeente Woerden. De Hoge Raad heeft in deze zaak op 23 juni 2017 eindarrest gewezen (ECLI:NL:HR:2017:1132) en op 7 juli 2017 een herstelarrest (ECLI:NL:HR:2017:1238). Belanghebbende stelt dat voornoemde zaak identiek aan die van haar is. Belanghebbende voert in de kern aan dat zij niet de dupe mag worden van het gebruik van het onroerend goed zoals dat door [G] is vormgegeven. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat de (juridische) levering van de [adres] aan de coöperatie zal plaatsvinden nadat deze het geld daarvoor bij elkaar heeft gekregen.
4.3.4.
Uit het arrest gemeente Woerden volgt dat het gebruik van de onroerende zaak door de koper niet relevant is voor het recht op aftrek van voorbelasting door de leverancier (in die zaak de gemeente Woerden) van de onroerende zaak. Daaruit volgt dat de opvatting van belanghebbende dat de gestelde belaste activiteiten van [G] /de coöperatie van invloed zijn op het aftrekrecht van belanghebbende, onjuist is. Dat geldt evenzeer voor belaste activiteiten die in de toekomst door de coöperatie zullen worden verricht en waar belanghebbende stelt deel van uit te zullen gaan maken. Voorts is het aan dat arrest ten grondslag liggende feitencomplex wezenlijk anders dan in onderhavige zaak. In de zaak in genoemd arrest is een onroerende zaak tegen vergoeding geleverd, terwijl in de onderhavige zaak de woning door belanghebbende om niet aan [G] in beheer en in gebruik is gegeven. Het arrest waar belanghebbende zich op beroept kan niet tot de door haar bepleite uitkomst leiden.
4.3.5.
Uit al hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat belanghebbende de woning niet voor belaste activiteiten heeft aangewend. Derhalve is de omzetbelasting op de verbouwingskosten van de woning, die rechtstreeks aan het om niet in beheer en in gebruik geven van de woning zijn toe te rekenen, niet aftrekbaar.
4.4.
De overige standpunten van de inspecteur behoeven geen behandeling.
Rente
4.5.
De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de beschikking heffings- en belastingrente. Belanghebbende heeft tegen deze beschikkingen geen zelfstandige gronden aangevoerd. Het is de rechtbank niet gebleken dat de heffings- en belastingrente niet overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn berekend.
Verzuimboete
4.6.
De verzuimboete heeft tot doel het inscherpen van fiscale verplichtingen. Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat sprake is van opzet of grove schuld. Alleen bij een pleitbaar standpunt of bij afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen omstandigheden gesteld of gebleken waaruit volgt dat sprake is van een pleitbaar standpunt dan wel van avas, zodat de boeten terecht zijn opgelegd. De rechtbank acht de hoogte van de opgelegde boeten passend en geboden.
4.7.
De rechtbank constateert ambtshalve dat de redelijke termijn is overschreden. Vast staat dat belanghebbende voor het eerst op 22 oktober 2013 in redelijkheid kon menen dat zij beboet zou worden. De rechtbank doet uitspraak op 20 september 2017. Tussen de aankondiging van de verzuimboeten en voornoemde datum van uitspraak van de rechtbank is een periode van bijna vier jaren verstreken. In het arrest van 22 april 2005 heeft de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2005:AO9006) beslist dat een redelijke termijn in beginsel 24 maanden is (voor bezwaar- en beroepsfase), tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden zoals hiervoor bedoeld. Daarmee is de redelijke termijn van 24 maanden overschreden met twee jaren (‘undue delay’). Dit geeft aanleiding tot matiging van de boeten met 15%. De verzuimboeten ter zake van de naheffingsaanslagen F.01.1501 en F.01.2501 bedragen na matiging respectievelijk € 4.182 en € 1.281.
Slot
4.8.
Gelet op het vorenstaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard. De ambtshalve verminderingen van de verzuimboeten (zie 4.7) maakt niet dat de beroepen gegrond zijn en leiden er evenmin toe dat belanghebbende in aanmerking komt voor vergoeding van de proceskosten en het griffierecht (zie Hoge Raad 16 september 2011, nr. 10/03571, ECLI:NL:HR:2011:BP8053).

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de boetebeschikking;
  • vermindert de verzuimboete ter zake van naheffingsaanslag F.01.1501 tot € 4.182;
  • vermindert de verzuimboete ter zake van naheffingsaanslag F.01.2501 tot € 1.281.
Deze uitspraak is gedaan op 20 september 2017 door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter, mr. W.A.P. van Roij en mr. M.W.C. Soltysik, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier. De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. Namens haar tekent mr. W.A.P. van Roij.
De griffier, Namens de voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.