In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft een aanslag in de afvalstoffenheffing die aan belanghebbende was opgelegd door de gemeente Maasgouw voor het jaar 2013. De belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Limburg, die de aanslag had bevestigd. Het Gerechtshof heeft op 12 januari 2017 uitspraak gedaan, waartegen belanghebbende cassatie heeft ingesteld.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en ook het verzoek van belanghebbende om teruggave van griffierecht is afgewezen. De Hoge Raad concludeerde dat er geen sprake was van samenhang tussen de onderhavige zaak en een andere zaak die bij de Hoge Raad was geregistreerd.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.