Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
5 juli 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een terugwijzingsopdracht van de Hoge Raad aan het Hof, die door het Hof niet correct is opgevolgd. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld voor verschillende feiten, waaronder opzettelijk niet voldoen aan een bevel van een ambtenaar en overtredingen van de Wegenverkeerswet. De Hoge Raad had in een eerdere uitspraak de strafoplegging van de verdachte vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Hof voor herbeoordeling. Het Hof heeft echter de terugwijzingsopdracht miskend door niet opnieuw te beslissen over de strafoplegging van de feiten 2 en 3. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof de beslissing van de Hoge Raad niet correct heeft geïnterpreteerd, wat heeft geleid tot een onjuiste afhandeling van de zaak. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk, omdat het belang van de verdachte bij zijn klacht niet evident is, gezien de vernietiging van de eerdere straffen.