ECLI:NL:HR:2010:BM6936

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03807
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omvang terugwijzingsopdracht na cassatie en de verplichtingen van de rechter

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 september 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de omvang van de terugwijzingsopdracht na een eerdere vernietiging van een uitspraak door de Hoge Raad. De verdachte, geboren in 1965 en destijds gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Haaglanden', had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Hof van 11 februari 2009. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de terugwijzingsopdracht had miskend door niet alle bewezenverklaarde feiten opnieuw te beoordelen en een nieuwe straf op te leggen. De Hoge Raad benadrukte dat de rechter gebonden is aan de beslissingen die de Hoge Raad heeft gegeven na een (partiële) vernietiging van een uitspraak. Dit betekent dat het Hof de zaak opnieuw had moeten berechten op basis van de door de Hoge Raad gegeven richtlijnen.

De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbeoordeling van de strafoplegging met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen, wat betekent dat de andere aspecten van de zaak niet meer ter discussie stonden.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de verplichtingen van de rechter verduidelijkt na een terugwijzing. De Hoge Raad heeft in deze zaak bevestigd dat de rechter niet alleen de feiten moet heroverwegen, maar ook de strafoplegging in zijn geheel opnieuw moet vaststellen, rekening houdend met de eerdere beslissingen van de Hoge Raad.

Uitspraak

7 september 2010
Strafkamer
nr. 09/03807
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 februari 2009, nummer 22/005308-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haaglanden, locatie Zoetermeer" te Zoetermeer.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.R. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan wat betreft de strafoplegging ter zake van de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 bewezenverklaarde feiten, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de door de Hoge Raad gegeven terugwijzingsopdracht heeft miskend.
2.2. Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang:
(i) Bij arrest van 6 december 2006 is de verdachte door het Hof ter zake van de onder 2, 3, 5 en 7 bewezenverklaarde feiten (overtredingen) telkens veroordeeld tot hechtenis voor de duur van twee weken en ter zake van de onder 1, 4 en 6 bewezenverklaarde feiten (misdrijven) tot een geldboete van € 1.800,- subsidiair 23 dagen hechtenis. Voorts is aan de verdachte ter zake van de onder 4 en 6 bewezenverklaarde feiten een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van zes maanden onderscheidenlijk acht maanden. Het betroffen hier strafbare feiten die zijn voorzien en strafbaar gesteld in de Wegenverkeerswet 1994.
(ii) De verdachte heeft tegen dat arrest beroep in cassatie ingesteld.
(iii) De Hoge Raad heeft bij arrest van 30 september 2008 (LJN BD3662, NJ 2009/494) het hiervoor onder (i) bedoelde arrest vernietigd. Het dictum van het arrest luidt als volgt:
"De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 en 5 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige."
(iv) Bij het thans bestreden arrest heeft het Hof hetgeen onder 4 en 5 is tenlastegelegd bewezenverklaard en opnieuw straf opgelegd. Deze uitspraak houdt met betrekking tot de strafoplegging het volgende in:
"Strafmotivering
Nu de Hoge Raad de bestreden uitspraak met betrekking tot de strafoplegging heeft vernietigd, dient het hof thans bij de strafbepaling ook de door dit hof bij arrest van 6 december 2006 onder 1 en 6 bewezenverklaarde feiten te betrekken. Anders dan de raadsman legt het hof het arrest van de Hoge Raad aldus uit dat de onder 2, 3 en 7 bewezenverklaarde feiten voor wat betreft de strafbepaling niet meer aan het oordeel van dit hof zijn onderworpen.
(...)
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 4 en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 2 (twee) weken.
Beveelt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
ten aanzien van het onder 1, 4 en 6 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 20 (twintig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het feit onder 4 de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het feit onder 6 de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 (zes) maanden."
2.3. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de rechter naar wie de Hoge Raad na (partiële) vernietiging van een uitspraak de zaak heeft verwezen of teruggewezen, gebonden is aan de door de Hoge Raad gegeven beslissing (vgl. HR 27 februari 1996, NJ 1996/478). Dit brengt mee dat het Hof op grond van de beslissing van de Hoge Raad de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw had moeten berechten en afdoen wat betreft het onder 4 en 5 tenlastegelegde, alsmede wat betreft de strafoplegging ter zake van die feiten en de feiten 1, 2, 3, 6 en 7. Door op de hiervoor onder 2.2 sub iv weergegeven wijze te beslissen heeft het Hof derhalve de terugwijzingsopdracht van de Hoge Raad miskend.
2.4. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan wat betreft de strafoplegging ter zake van de bewezenverklaarde feiten onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 september 2010.