ECLI:NL:HR:2013:1430

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
26 november 2013
Zaaknummer
12/05144
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak over de reikwijdte van partiële vernietiging en strafoplegging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een jeugdige verdachte die op het moment van de uitspraak in hoger beroep meerderjarig was. De Hoge Raad heeft de reikwijdte van de partiële vernietiging van de strafoplegging verduidelijkt. De verdachte was veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie. Het Hof had echter een Bureau Jeugdzorg opdracht gegeven om toezicht te houden, terwijl dit volgens de Hoge Raad niet correct was, aangezien op basis van artikel 77aa, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht alleen een reclasseringsinstelling deze taak had kunnen vervullen.

De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest uitsluitend wat betreft de strafoplegging en merkte op dat bij een dergelijke vernietiging in beginsel alle beslissingen omtrent de straf en/of maatregel zijn begrepen. Dit omvat ook beslissingen over inbeslaggenomen voorwerpen en vorderingen inzake de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde straffen. De Hoge Raad benadrukte dat beslissingen omtrent vorderingen van benadeelde partijen niet onder deze vernietiging vallen, wat belangrijk is voor de civielrechtelijke rechtsverhouding tussen de verdachte en de benadeelde partij.

De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam om de strafoplegging opnieuw te beoordelen, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen. Deze uitspraak biedt belangrijke inzichten in de toepassing van de wetgeving omtrent jeugdige verdachten en de verantwoordelijkheden van verschillende instanties in het strafrecht.

Uitspraak

26 november 2013
Strafkamer
nr. 12/05144 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 augustus 2012, nummer 23/001394-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het derde middel

3.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof aan Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam in plaats van aan een reclasseringsinstelling als bedoeld in art. 14d, tweede lid, Sr, opdracht heeft gegeven de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde. Voorts klaagt het middel dat het Hof ten onrechte heeft bepaald dat de verdachte zich onder het toezicht van dat Bureau moet stellen.
3.2.
Het dictum van de bestreden uitspraak luidt:
"Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen jeugddetentie.
(...)
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door deze namens deze instelling te geven aanwijzingen, ook indien zulks inhoudt dat de verdachte zal meewerken aan de begeleiding en behandeling vanuit Care Express en/of Streetcorner Work.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen."
3.3.
In aanmerking genomen dat de verdachte ten tijde van de uitspraak in hoger beroep meerderjarig was, had het Hof op grond van art. 77aa, vierde lid, Sr slechts een reclasseringsinstelling als bedoeld in art. 14d, tweede lid, Sr opdracht kunnen verlenen toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de verdachte daarbij hulp en steun te verlenen. Het middel klaagt daarover terecht.
3.4.
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven wat betreft de strafoplegging en dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven.

4.Beschouwing over de reikwijdte van de partiële vernietiging

4.1.
Indien, zoals in dit geval, de bestreden uitspraak 'uitsluitend wat betreft de strafoplegging' wordt vernietigd, zijn in die vernietiging in beginsel en tenzij in het desbetreffende arrest anders is vermeld, begrepen alle in de bestreden uitspraak genomen beslissingen als bedoeld in art. 351 Sv omtrent de oplegging van een straf en/of maatregel.
In zo een vernietiging zijn ook begrepen:
- de beslissingen als bedoeld in art. 353-354 Sv omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen;
- de beslissingen als bedoeld in art. 361a Sv omtrent een vordering inzake de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf en een vordering inzake de herroeping van een voorwaardelijke invrijheidstelling.
4.2.
In zo een vernietiging wat betreft de strafoplegging zijn echter – anders dan wanneer mede wordt vernietigd ten aanzien van de bewezenverklaring – niet begrepen de beslissingen als bedoeld in art. 361 Sv omtrent een vordering van de benadeelde partij, nu de beslissingen omtrent die vordering worden bepaald door de civielrechtelijke rechtsverhouding tussen de verdachte en de benadeelde partij. Dit brengt mee dat ook wanneer de vordering van de benadeelde partij in het vernietigde arrest (gedeeltelijk) niet is toegewezen, die beslissing niet is begrepen in de vernietiging 'uitsluitend wat betreft de strafoplegging'.
Een en ander sluit aan bij de omstandigheid dat de benadeelde partij wier vordering (gedeeltelijk) niet is toegewezen, bevoegd is om op de voet van art. 437, derde lid, Sv een schriftuur in te dienen ingeval cassatieberoep is ingesteld tegen de desbetreffende uitspraak. Voor de duidelijkheid wijst de Hoge Raad erop dat van deze beslissingen omtrent een vordering van de benadeelde partij moeten worden onderscheiden de beslissingen omtrent het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr. Voor de beslissingen omtrent het opleggen van een dergelijke maatregel geldt hetgeen hiervoor in 4.1 is overwogen.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 november 2013.