ECLI:NL:HR:2015:3466

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 december 2015
Publicatiedatum
3 december 2015
Zaaknummer
12/02875
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over douanerechten en terugverwijzing naar Gerechtshof Amsterdam

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende douanerechten. De belanghebbende, [X] Ltd., had beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Haarlem. De zaak betreft een uitnodiging tot betaling van douanerechten die aan de belanghebbende was uitgereikt. De belanghebbende heeft verschillende middelen voorgesteld in het cassatieberoep, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen III en IV gegrond verklaard op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest van dezelfde datum in een samenhangende zaak. De overige middelen zijn afgewezen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de uitspraak van het Gerechtshof niet in stand kan blijven en heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens is de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, inclusief een vergoeding voor het griffierecht.

Uitspraak

4 december 2015
Nr. 12/02875
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] Ltd.te
[Z],Verenigd Koninkrijk (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 10 mei 2012, nr. 10/00637, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 09/5308) betreffende een aan belanghebbende uitgereikte uitnodiging tot betaling van douanerechten.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijk gereageerd op het arrest van 23 oktober 2014, Unitrading Ltd., C-437/13, ECLI:EU:C:2014:2318, van het Hof van Justitie van de Europese Unie, BNB 2015/26.
Belanghebbende heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijk gereageerd op de conclusie van Advocaat-Generaal M.E. van Hilten van 13 mei 2015 in de met de onderhavige zaak samenhangende zaak met nummer 12/02876bis.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen III en IV slagen op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 12/02876bis uitgesproken arrest van de Hoge Raad. De overige middelen falen op de gronden die zijn vermeld in het hiervoor bedoelde arrest. ’s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 12/02876bis met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 466,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 6247,50, derhalve op € 3123,75 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, E.N. Punt, G. de Groot en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2015.