Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
6 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beschikking van de Hoge Raad der Nederlanden met betrekking tot het verschoningsrecht in een cassatieprocedure. De klager, geboren in 1970, heeft een klaagschrift ingediend tegen een beschikking van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 28 oktober 2016, waarin het verzoek tot opheffing van beslag op inbeslaggenomen stukken werd afgewezen. De klager stelt dat deze stukken onder het (afgeleide) verschoningsrecht van een medeklaagster vallen. De Hoge Raad heeft in eerdere arresten, waaronder ECLI:NL:HR:2015:3076 en ECLI:NL:HR:2016:1343, vastgesteld dat in een beklagzaak van een beslagene die niet de verschoningsgerechtigde is, het onherroepelijke oordeel in de beklagprocedure van de verschoningsgerechtigde als uitgangspunt moet worden genomen. In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juni 2017 in een samenhangende zaak (ECLI:NL:HR:2017:1018) het cassatieberoep van de verschoningsgerechtigde verworpen, waardoor in die zaak onherroepelijk is beslist. Dit betekent dat de klager niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn beroep, omdat het beroep van de verschoningsgerechtigde op zijn verschoningsrecht ongegrond is verklaard. De Hoge Raad heeft de klager derhalve niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep.