Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Slotsom
4.Beslissing
29 september 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1989, was in cassatie gegaan tegen een veroordeling voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een persoon genaamd [aangever] op 19 maart 2012. De verdachte had tijdens een worsteling met de aangever een mes gebruikt, wat leidde tot een verwonding aan het bovenlichaam van de aangever. De verdediging stelde dat er sprake was van noodweer, aangezien de verdachte zich verdedigde tegen een wederrechtelijke aanranding door de aangever en een compaan.
Het Hof had het beroep op noodweer verworpen, omdat de verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging zou hebben overschreden. De Hoge Raad oordeelde echter dat de verwerping van het beroep op noodweer niet zonder meer begrijpelijk was, gezien de door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de situatie waarin de verdachte zich bevond, niet voldoende was gewogen door het Hof.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, zodat de zaak opnieuw op het bestaande hoger beroep kan worden berecht en afgedaan. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden waaronder een beroep op noodweer wordt gedaan, en de grenzen van noodzakelijke verdediging in strafzaken.