ECLI:NL:HR:2015:2454

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
2 september 2015
Zaaknummer
14/03348
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een mondeling vonnis door het Hof in een strafzaak met betrekking tot zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was in hoger beroep gegaan tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter, waarin hem werd verweten opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan een politieagent. De Hoge Raad heeft de vraag behandeld of het Hof het vonnis van de Politierechter had mogen bevestigen, ondanks de stelling van de verdachte dat de aantekening van het mondeling vonnis niet voldeed aan de eisen van de wet.

De Hoge Raad herhaalt eerdere jurisprudentie en stelt vast dat het Hof bevoegd is om een mondeling vonnis te bevestigen, mits de aantekening voldoet aan de eisen die zijn gesteld in de Regeling aantekening mondeling vonnis. De Hoge Raad oordeelt dat de bevestiging van het vonnis door het Hof niet alleen is toegestaan in het geval van een bekennende verdachte, maar ook in andere situaties, zolang de aantekening aan de wettelijke vereisten voldoet. De Hoge Raad concludeert dat het Hof de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet opnieuw in zijn arrest hoeft op te nemen, mits de aantekening naar deze stukken verwijst.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de beslissing van het Hof in stand blijft. Dit arrest benadrukt de bevoegdheid van het Hof om mondelinge vonnissen te bevestigen en de voorwaarden waaronder dit kan gebeuren, wat van belang is voor de rechtspraktijk in strafzaken.

Uitspraak

1 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/03348
LBS/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 13 december 2013, nummer 23/000384-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof het vonnis van de Politierechter niet had mogen bevestigen omdat art. 359, derde lid, Sv niet is nageleefd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 29 mei 2012 te Zaandam, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [verbalisant 1] (surveillant van de Regiopolitie Zaanstreek-Waterland), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, als bestuurder van een personenvoertuig, met hoge, althans abrupt toenemende, snelheid op en/of in de richting van [verbalisant 1] is (in)gereden en/of (af)gereden (waardoor [verbalisant 1] moest wegspringen om niet te worden geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
De door de meervoudige kamer van het Hof gedane uitspraak houdt in dat het vonnis van de Politierechter wordt vernietigd wat betreft de strafoplegging en de motivering daarvan en het vonnis voor het overige wordt bevestigd met dien verstande dat het Hof de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg niet heeft gebruikt voor het bewijs.
2.2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter waarin het mondeling vonnis is aangetekend, houdt het volgende in:
"De politierechter deelt onder meer mede de korte inhoud van de navolgende stukken uit het dossier:
I.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL11 WE 2012034789-1. Dit proces-verbaal houdt in de op 29 mei 2012 afgelegde verklaring van [verbalisant 1] tegenover verbalisant [verbalisant 2] (dossierpagina: 5 en 6).
II.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL11 EZ 2012034789-8. Dit proces-verbaal houdt in de op 30 mei 2012 afgelegde verklaring van [verdachte] tegenover verbalisant [verbalisant 3] (dossierpagina: 19 en 20).
III.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL11SU 2012034789-4. Dit proces-verbaal houdt in het relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 1] van 29 mei 2012 (dossierpagina: 41 en 42).
IV.
Het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 17 oktober 2012, waaruit blijkt dat verdachte in dat register eerder is veroordeeld wegens onder meer geweldsdelicten.
Verdachte, ter terechtzitting ondervraagd, verklaart als volgt.
A.
Ik ben gestopt en ik heb wel een politieagent gezien. Ik zag die politieagent weggaan naar de linkerkant. Ik heb hem dus wel gezien ja.
B.
Ik wist niet dat die weg was afgesloten. Ik woon weliswaar in Zaandam, maar doe alles in Amsterdam dus ben niet bekend in de buurt. Het was een zebrapad. Die politieagent maakte een bepaalde beweging met zijn hand, hij gaf geen stopteken. Toen ik wegreed hoorde ik wel geschreeuw, maar ben ik gewoon weggereden. Ik dacht dat ik alleen hoefde te stoppen voor een voetganger.
Ik had niet door dat ik door rood reed. Ik was niet op de vlucht of zo. Ik was muziek aan het luisteren en praatte met mijn vriend. Ik weet niet wat er met die politieagent is gebeurd.
Was hij gewond of was zijn fiets kapot?
Die agent had gewoon duidelijker moeten praten of kloppen.
(...)
Aantekening van het mondeling vonnis
(...)
3.1
Bewijsmiddelen
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- De hiervoor onder A weergegeven verklaring van verdachte.
- Hetgeen van de dossierstukken in dit proces-verbaal hiervoor onder I tot en met III is opgenomen.
(...)
3.2
Bewijsoverweging
Ten aanzien van het bewijs overweegt de politierechter nog het volgende. Uit het onderzoek op de terechtzitting is vast komen te staan dat de verbalisant naast de auto van verdachte stond en er visueel contact was tussen verdachte en de verbalisant. Op het moment dat de verbalisant naar de linkerkant van de auto wil lopen, stuurt verdachte met zijn auto naar links en rijdt hij hard weg.
Verdachte heeft verklaard dat hij geen reden had om hard weg te rijden. Dat acht de politierechter niet geloofwaardig, gelet op het feit dat verdachte onverzekerd en zonder rijbewijs reed."
2.3.
De aantekening van een mondeling vonnis van de politierechter dient ingevolge art. 378, tweede lid, Sv te voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling in strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197). Art. 3 van deze Regeling houdt onder d in dat de aantekening de navolgende gegevens dient te bevatten:
"inhoud van de bewijsmiddelen, voor zover deze tot het bewijs van het (de) telastegelegde feit(en) dient, alsmede vermelding van de redengevende feiten en omstandigheden, voor de beslissing dat het (de) feit(en) door de verdachte(n) is (zijn) begaan (voor de inhoud van de bewijsmiddelen kan worden verwezen naar het procesverbaal van de terechtzitting en andere processtukken. Indien niet de gehele inhoud voor het bewijs is gebezigd, dan aangeven welk deel wel is gebruikt)."
2.4.
Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat een aantekening mondeling vonnis, die wat betreft de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in overeenstemming met de Regeling verwijst naar het proces-verbaal van de terechtzitting en andere processtukken, slechts in het geval als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv (bekennende verdachte) door het hof mag worden bevestigd.
2.5.
Art. 423, eerste lid, Sv luidt als volgt:
"Het gerechtshof kan het vonnis hetzij geheel bevestigen, hetzij gedeeltelijk bevestigen en gedeeltelijk vernietigen, hetzij geheel vernietigen. Het gerechtshof bevestigt het vonnis geheel hetzij met gehele of gedeeltelijke overneming hetzij met aanvulling of verbetering van gronden. Ingeval het vonnis geheel of gedeeltelijk wordt vernietigd, doet het gerechtshof wat de rechtbank had behoren te doen, behoudens terugwijzing op grond van het tweede lid."
2.6.
In HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0256, NJ 2011/294 zijn enkele hoofdlijnen geschetst voor de wijze waarop toepassing kan worden gegeven aan art. 423 Sv. Daarin is overwogen dat een vonnis dient te worden vernietigd indien en voor zover het hof zich niet kan verenigen met door de eerste rechter op de voet van art. 358 in verbinding met de art. 348 en 350 Sv genomen beslissingen. Dat zijn de beslissingen inzake de geldigheid van de inleidende dagvaarding, de bevoegdheid van de eerste rechter tot kennisneming van de zaak, de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging dan wel de aanwezigheid van redenen voor schorsing van de vervolging, en voorts de beslissingen over de vraag of de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte alsmede de oplegging van straf en/of maatregel.
Een vonnis waarmee de appelrechter zich wat betreft de gronden niet kan verenigen, leent zich voor bevestiging, zij het met aanvulling of verbetering van die gronden. Daarmee wordt gedoeld op de motivering van de beslissingen, zoals nader geregeld in art. 359, art. 359a, derde lid, en art. 360 Sv.
2.7.
Op grond van art. 423, eerste lid, Sv is zowel de meervoudige als de enkelvoudige kamer van het hof bevoegd een in eerste aanleg gewezen vonnis te bevestigen. Dit geldt ook indien het gaat om een mondeling vonnis dat in het proces-verbaal van de terechtzitting is aangetekend op de wijze als in de Regeling bepaald. Indien die aantekening mondeling vonnis wat betreft de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen - in overeenstemming met de Regeling - verwijst naar het proces-verbaal van de terechtzitting en/of andere processtukken, is het hof in geval van bevestiging van het vonnis niet gehouden de inhoud die stukken (alsnog) in zijn arrest op te nemen.
2.8.
De opvatting van het middel dat zodanige bevestiging slechts is toegestaan in het geval als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv (bekennende verdachte), vindt geen steun in voormelde Regeling noch in art. 359 Sv noch in de geschiedenis van de totstandkoming van de tweede volzin van het derde lid van die bepaling (vgl. HR 8 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK5605, NJ 2010/7 en HR 17 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:602, NJ 2015/176). Zelfs indien ter terechtzitting van de meervoudige kamer in hoger beroep door de verdachte alsnog anders is verklaard of door zijn raadsman vrijspraak is bepleit, staat het de appelrechter vrij een aantekening mondeling vonnis als vorenbedoeld te bevestigen, zij het - op grond van het bepaalde in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv - met aanvulling van gronden, dus met opneming in het arrest van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen (vgl. HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO7971).
2.9.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 september 2015.