ECLI:NL:HR:2015:1256

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
19 mei 2015
Zaaknummer
13/05744
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over gewoontewitwassen en de gevolgen van niet-naleving van voorwaarden van voorwaardelijke straf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1959, was betrokken bij een complexe zaak van vermogenscriminaliteit, waaronder gewoontewitwassen en verduistering. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende concrete handelingen had vastgesteld die de verdachte zouden kunnen verbinden aan het verbergen van de criminele herkomst van de voorwerpen die hij in zijn bezit had. Dit betrof onder andere een geldbedrag van ongeveer € 1.156.487 en een grote hoeveelheid haarproducten. De Hoge Raad verwees naar eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de motivering van het Hof tekort schoot, maar dat dit niet leidde tot een andere kwalificatie van het bewezenverklaarde feit van gewoontewitwassen. De Hoge Raad oordeelde verder dat de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf terecht was, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze tot vier jaren en vier maanden. De overige middelen in cassatie werden verworpen.

Uitspraak

19 mei 2015
Strafkamer
nr. S 13/05744
SG/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 12 november 2013, nummer 23/003532-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verbeterde lezing van de bewezenverklaring van feit 1 en van feit 3, tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het vijfde middel

2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het onder 3 bewezenverklaarde wat betreft de daarin omschreven voorwerpen "een geldbedrag van (voor omgerekend ongeveer) € 1.156.487" en "een grote hoeveelheid [...] haarproducten" gewoontewitwassen oplevert.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"Feit 1
[A] S.A. en [B] Inc. in de periode van 1 september 2007 tot en met 15 september 2008, in Nederland en op de Dominicaanse Republiek, telkens met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door een listige kunstgreep, personen hebben bewogen tot het teniet doen van inschulden, te weten onder meer: (de Hoge Raad leest:)
[betrokkene 1], voor enig geldbedrag en
[betrokkene 2] en [betrokkene 3], voor enig geldbedrag en
[betrokkene 4], voor enig geldbedrag en
[betrokkene 5], voor enig geldbedrag en
[betrokkene 6], voor enig geldbedrag en
[betrokkene 7], voor enig geldbedrag en
[betrokkene 8], voor enig geldbedrag en
[betrokkene 9], voor enig geldbedrag en
[betrokkene 10], voor enig geldbedrag
hierin bestaande dat [A] S.A. en [B] Inc. telkens met voor omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid:
- bedoelde personen hebben medegedeeld dat het Break Even Point 1 (BEP 1) was bereikt en dat het Project ([C]) per 1 september 2007 was begonnen en waardoor die personen werden bewogen tot bovenomschreven teniet doen van genoemde inschulden, aan het plegen van welke bovenomschreven strafbare gedraging hij, verdachte, telkens feitelijke leiding heeft gegeven.
en
[A] S.A. en [B] Inc. in de periode van 1 september 2007 tot en met 15 september 2008, in Nederland en op de Dominicaanse Republiek, telkens ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door een listige kunstgreep, personen te bewegen tot het teniet doen van een inschuld, met vooromschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - (telkens) opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid:
- bedoelde personen hebben medegedeeld dat het Break Even Point 1 (BEP 1) was bereikt en dat het Project ([C]) per 1 september 2007 was begonnen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
aan het plegen van welke bovenomschreven strafbare gedraging hij, verdachte, telkens feitelijke leiding heeft gegeven.
Feit 2
hij in de periode van 1 april 1999 tot en met 1 april 2006 in Nederland en in de Dominicaanse Republiek, telkens opzettelijk geldbedragen van bankrekeningen [0001] bij ABN Amro en [0002] bij Van Lanschot t.n.v. [B] Inc, toebehorende aan een ander dan aan verdachte, en welke geldbedragen verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, immers heeft verdachte:
1) € 1.152.051,00 belegd, voornamelijk in IT-aandelen, en
2) ongeveer € 344.654,00, betaald aan American Express en
3) geldbedragen, uitgeleend aan [betrokkene 11] (€ 26.572,74) en [betrokkene 12] (€ 10.000,00) en
4) € 250.000,00 overgemaakt aan Stichting [D] ten behoeve van aandelen, en
5) € 32.743,00, aan pinbetalingen gedaan en
6) ongeveer € 150.910,00 en € 126.030,00, aan contanten opgenomen en
7) geldbedragen overgemaakt naar bankrekeningen [0003] en [0004] t.n.v. [verdachte] en
8) geldbedragen overgemaakt naar bankrekeningen van [betrokkene 13] en
9) € 108.750,00 belegd in [E] BV en
10) voor meer geldbedragen [...] haarproducten gekocht voor [F].
Feit 3
hij in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 17 juni 2009, te Nederland en in de Dominicaanse Republiek, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte voorwerpen, te weten,
A) (par. 4.1 i.h.b. 4.1.1 zaakspv 4)
2. een (bedrijfs)pand aan de [a-straat 1] ([...] Restaurant) te Santa Domingo en
3. een auto Mercedes-Benz en
4. b) een appartement aan de [b-straat 1] te Santa Domingo en
5. penthouses (penthouses 1001 en 1002) aan de [c-straat 1] te Santa Domingo en
6. een geldbedrag van (voor omgerekend ongeveer) € 1.156.487 uitgegeven aan privé doeleinden en/of eigen (privé) ondernemingen door middel van cheques (betalingen) en
7. inboedel, sanitair, rolluiken en apparatuur voor de inrichting van de woning(en) van [verdachte] en
8. (een grote hoeveelheid) schilderijen en
9. inboedel [betrokkene 14] en D) (par. 4.4 zaakspv 4 en zaakspv 3)
3. een grote hoeveelheid [...] haarproducten en
4. een grote hoeveelheid sigaren voorhanden gehad, telkens terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf.
Feit 4
[A] S.A. in de periode van 1 november 2007 tot en met 15 september 2008, in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning een beleggingsobject, te weten participaties, in de vorm van Real Estate Investment Titles, "REITS", in onroerend goed op de Dominicaanse Republiek onder de naam [...] Plan, heeft aangeboden, aan het plegen van welke bovenomschreven strafbare gedragingen hij, verdachte, telkens feitelijk leiding heeft gegeven."
2.2.2.
Het Hof heeft in het bestreden arrest – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende overwogen:
"Feit 3 Witwassen
(...)
Verhullingshandelingen
Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad van 8 januari 2013 doet de raadsman een beroep op het ontbreken van een verhullingshandeling en stelt dat het enkele voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf onvoldoende is.
Het hof overweegt dat de desbetreffende casus van andere orde is dan de onderhavige. In voornoemd arrest ging het om het enkel bij zich dragen van door de verdachte zelf verduisterd geld. Onderhavige verdachte heeft echter de door hem verduisterde gelden aangewend voor onder meer het op zijn eigen naam dan wel op naam van zijn privéondernemingen aanschaffen van onroerend goed, schilderijen en/of aan overige goederen. Deze handelingen kunnen worden aangemerkt als verhullingshandelingen, bedoeld om de criminele herkomst te verhullen.
(...)
Oplegging van straffen
(...)
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van 8 jaren schuldig gemaakt aan ernstige vormen van vermogenscriminaliteit. Hij heeft als feitelijk leidinggever van een rechtspersoon een groot aantal personen opgelicht, dan wel geprobeerd op te lichten en een beleggingsobject aangeboden zonder te beschikken over een daartoe door de AFM verleende vergunning. Daarnaast heeft de verdachte een grote som geld verduisterd en een gewoonte gemaakt van witwassen.
De verdachte heeft vanaf eind 1999 beleggers in Nederland de mogelijkheid geboden geld te investeren in een grootschalig toeristenoord dat op de Dominicaanse Republiek zou worden gebouwd. Met deze investering verkregen de beleggers een aandeel in dit resort waardoor zij (deel)eigenaar werden van een vakantiewoning. Met de verhuur van de woningen zouden hoge rendementen kunnen worden behaald. Om hun deelname aan het project zeker te stellen, dienden de deelnemers inschrijfgeld te betalen en een depotstorting te doen. Hun werd toegezegd dat het project van start zou gaan zodra er een concreet aantal inschrijvingen was bereikt waarmee de voorlopige kosten gedekt zouden worden.
Hoewel de verkoop van de aandelen al gedurende lange tijd stagneerde, wekte de verdachte tegenover de beleggers de indruk dat er meer deelnemers aan het project deelnamen dan werkelijk het geval was. De verdachte wist het vertrouwen van de beleggers gedurende lange tijd te behouden. In het zicht van een door hemzelf vastgestelde deadline zag de verdachte zich genoodzaakt om valselijk voor te wenden dat het vereiste deelnemersaantal voor het laten doorgaan van het project was behaald. Hierdoor verkeerden de beleggers in de veronderstelling dat zij hun ingelegde gelden niet meer terug konden vorderen. De verdachte wist echter dat het benodigde aantal deelnemers in werkelijkheid niet was behaald en dat er van het ingelegde vermogen feitelijk weinig over was.
Van de ontwikkeling van het toeristenoord is niets terecht gekomen. Het door de beleggers ingelegde geld heeft de verdachte ten eigen gunste ten dele verduisterd en witgewassen. In plaats van het ingelegde geld te besteden aan het project, heeft de verdachte zichzelf hiermee verrijkt door de aanschaf van privéappartementen in de Dominicaanse republiek, een eigen restaurant, een grote hoeveelheid schilderijen, dure sigaren, juwelen, overnachtingen in dure hotels en diners. Door er een dergelijke levensstijl op na te houden bekostigd met het geld van de beleggers, is er van door hen ingelegde geld, thans weinig over. Of de beleggers op enig moment een (substantieel) deel van hun inleg nog terug kunnen krijgen is dan ook nog maar de vraag. Het staat in ieder geval onomstotelijk vast dat zij door het handelen van de verdachte ernstig zijn gedupeerd.
De deelnemers hebben, blijkens hun verklaringen afgelegd bij de FIOD, ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, grote financiële zorgen en ongemak ondervonden toen bleek dat zij in plaats van de hun voorgespiegelde rendementen te ontvangen, naar alle waarschijnlijkheid het door hen ingelegde vermogen (nagenoeg) kwijt waren.
De integriteit van het financiële en economische verkeer valt of staat met het vertrouwen dat gesteld wordt en gesteld moet kunnen worden in partners in het zakelijke verkeer en financiële verkeer, almede in de juistheid van de inhoud van stukken zoals overeenkomsten. Dit vertrouwen is door het handelen van de verdachte in ernstige mate aangetast.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 9 oktober 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van fraude gerelateerde delicten.
Het hof acht alles overwegende en in onderlinge samenhang bezien een langdurige gevangenisstraf passend en geboden. Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten.
Het hof ziet echter aanleiding om de straf enigszins te matigen wegens een overschrijding van de redelijke termijn. In eerste aanleg is de redelijke termijn met meer dan 6 maanden overschreden en in hoger beroep met 2 maanden. Rekening houdend met deze overschrijding en met een situatie als bedoeld in artikel 63 Wetboek van Strafrecht - de verdachte is in een eerdere strafzaak, betrekking hebbende hetzelfde project, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk - zal het hof in plaats van een gevangenisstraf van 5 jaren, een gevangenisstraf van 4 jaar en 6 maanden opleggen."
2.3.
Het middel doet een beroep op recente rechtspraak van de Hoge Raad over in het bijzonder het verwerven of voorhanden hebben van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen. Die rechtspraak komt er - kort gezegd - op neer dat in zulke gevallen bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld-)witwassen in die zin dat dan uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. (Vgl. met verdere verwijzingen HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:150, NJ 2013/515, rov. 6.4.1, 6.4.2 en 6.5.) Deze rechtsregels hebben slechts betrekking op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf (vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001, NJ 2014/75 en HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302, rov. 3.8).
2.4.
Uit hetgeen het Hof heeft overwogen omtrent de aanwending door de verdachte van verduisterde gelden voor de aanschaf van diverse goederen, in samenhang met de in de bewezenverklaring onder 2 omschreven verduisterde voorwerpen, volgt dat met betrekking tot de in de bewezenverklaring onder 3 sub A 6 (uitgegeven geldbedrag van omgerekend ongeveer € 1.156.487) en sub D 3 (een grote hoeveelheid [...] haarproducten) omschreven voorwerpen sprake is van "een ten laste van de verdachte uitgesproken bewezenverklaring ter zake van het begaan van een ander misdrijf met betrekking tot hetzelfde voorwerp, door middel van welk misdrijf de verdachte dat voorwerp kennelijk heeft verworven of voorhanden heeft" (vgl. HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3618, rov. 2.3.2 onder (i)). Gelet hierop schiet de motivering van het oordeel dat het onder 3 bewezenverklaarde ook op grond van het voorhanden hebben van voornoemde voorwerpen als gewoontewitwassen kan worden gekwalificeerd, tekort, nu het Hof met betrekking tot dit geldbedrag en deze haarproducten geen concrete handelingen heeft vastgesteld waaruit voortvloeit dat de verdachte daarmee de criminele herkomst van deze verduisterde voorwerpen heeft getracht te verbergen of te verhullen.
2.5.
Voor vernietiging van de bestreden uitspraak deswege en terugwijzing of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling bestaat echter onvoldoende grond, aangezien het voorgaande niet leidt tot een andere kwalificatie van het onder 3 bewezenverklaarde gewoontewitwassen, terwijl ook de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten in hun geheel beschouwd, mede in het licht ook van de strafmotivering, niet tot zo'n partiële vernietiging nopen.
2.6.
Het middel faalt.
3 Beoordeling van het zesde middel
3.1.
Het middel richt zich tegen 's Hofs last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 17 april 2008 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
3.2.
Het Hof heeft in de bestreden uitspraak onder het hoofd "vordering tenuitvoerlegging" het volgende overwogen:
"Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 april 2008 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De raadsman verzoekt afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf zoals voormeld, omdat de proeftijd van die voorwaardelijke straf volgens de raadsman pas is gaan lopen nadat de in de onderhavige zaak ten laste gelegde feiten zijn gepleegd.
Het hof stelt vast dat de proeftijd van de bij vonnis van 17 april 2008, parketnummer 13/993034-05, opgelegde voorwaardelijke straf is ingegaan op 11 december 2009, daar de verdachte zijn hoger beroep in deze zaak op die datum heeft ingetrokken en daarmee het vonnis vanaf dat moment onherroepelijk is geworden.
Het hof overweegt dienaangaande dat wanneer het gaat om niet-naleving van de algemene voorwaarde als bedoeld in artikel 14c, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, ook een strafbaar feit begaan vóór het ingaan van de proeftijd tot tenuitvoerlegging aanleiding kan geven. Het hof ziet in de ernst van de zaak aanleiding van deze mogelijkheid gebruik te maken. Het hof is in het onderhavige geval van oordeel dat ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 april 2008, de tenuitvoerlegging van de bij dat vonnis voorwaardelijk opgelegde 4 maanden gevangenisstraf dient te worden gelast, nu is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt."
3.3.
Het middel faalt omdat het miskent dat in een geval als het onderhavige, waarin het gaat om niet-naleving van de algemene voorwaarde als bedoeld in art. 14c, eerste lid aanhef en onder a, Sr, ook een strafbaar feit dat weliswaar is begaan ná de uitspraak waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd maar vóór het ingaan van de proeftijd, tot tenuitvoerlegging aanleiding kan geven (vgl. HR 14 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5752, NJ 2005/328 en HR 3 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7258, NJ 2009/554).

4.Beoordeling van het zevende middel

4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden.

5.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

7.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vier jaren en vier maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 mei 2015.