ECLI:NL:HR:2005:AT5752

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03236/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf bij niet-naleving van voorwaarden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1976 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Haaglanden', was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Het Hof had deze voorwaardelijke straf ten uitvoer gelegd, omdat de verdachte zich niet aan de algemene voorwaarden had gehouden, zoals vastgelegd in artikel 14c, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte stelde in cassatie dat de proeftijd niet was ingegaan, omdat hij niet op de hoogte was gesteld van de voorwaardelijke veroordeling, zoals vereist door artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering.

De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden. De Raad stelde vast dat de klacht over de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf faalde bij gebrek aan belang. Dit was gebaseerd op de overweging dat in gevallen waarin niet-naleving van de algemene voorwaarden aan de orde is, ook strafbare feiten die vóór het ingaan van de proeftijd zijn gepleegd, aanleiding kunnen geven tot tenuitvoerlegging van de straf. De Hoge Raad verwees hierbij naar eerdere jurisprudentie, waaronder HR 23 juni 1992, DD 1993.009.

Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep, omdat geen van de ingediende middelen tot cassatie kon leiden en er geen gronden aanwezig waren voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De uitspraak werd gedaan door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in aanwezigheid van de waarnemend griffier P. Sloot.

Uitspraak

14 juni 2005
Strafkamer
nr. 03236/04
IV/AG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 februari 2004, nummer 22/001127-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haaglanden" te Zoetermeer.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 19 februari 2003 - de verdachte ter zake van 1. "diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, door twee of meer verenigde personen" en 2. "diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.P.C.M. van Es, advocaat te s-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte het Openbaar Ministerie heeft ontvangen in diens vordering tot tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 20 december 2002 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van drie maanden, omdat de proeftijd niet is ingegaan nu aan de verdachte van deze voorwaardelijke veroordeling niet op de voet van art. 366a Sv mededeling was gedaan.
4.2. Het middel faalt reeds bij gebrek aan belang, omdat het miskent dat in een geval als het onderhavige, waarin het gaat om niet-naleving van de algemene voorwaarde als bedoeld in art. 14c, eerste lid, Sr, ook een strafbaar feit begaan vóór het ingaan van de proeftijd tot tenuitvoerlegging aanleiding kan geven (vgl. HR 23 juni 1992, DD 1993.009).
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier P. Sloot, en uitgesproken op 14 juni 2005.