ECLI:NL:HR:2005:AT5752
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf bij niet-naleving van voorwaarden
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1976 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Haaglanden', was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Het Hof had deze voorwaardelijke straf ten uitvoer gelegd, omdat de verdachte zich niet aan de algemene voorwaarden had gehouden, zoals vastgelegd in artikel 14c, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte stelde in cassatie dat de proeftijd niet was ingegaan, omdat hij niet op de hoogte was gesteld van de voorwaardelijke veroordeling, zoals vereist door artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden. De Raad stelde vast dat de klacht over de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf faalde bij gebrek aan belang. Dit was gebaseerd op de overweging dat in gevallen waarin niet-naleving van de algemene voorwaarden aan de orde is, ook strafbare feiten die vóór het ingaan van de proeftijd zijn gepleegd, aanleiding kunnen geven tot tenuitvoerlegging van de straf. De Hoge Raad verwees hierbij naar eerdere jurisprudentie, waaronder HR 23 juni 1992, DD 1993.009.
Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep, omdat geen van de ingediende middelen tot cassatie kon leiden en er geen gronden aanwezig waren voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De uitspraak werd gedaan door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in aanwezigheid van de waarnemend griffier P. Sloot.