ECLI:NL:HR:2009:BJ7258

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/01245
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de tenuitvoerlegging van voorwaardelijke gevangenisstraf en de toepassing van artikel 14c Sr

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 november 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf die was opgelegd bij vonnis van de Politierechter te Utrecht op 22 augustus 2006. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan een strafbaar feit op 29 mei 2006, vóór de uitspraak van de voorwaardelijke straf. Het Hof had de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf gelast, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit niet kon, gezien de bepalingen van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad vernietigde de beslissing van het Hof enkel voor wat betreft de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf en wees de vordering tot tenuitvoerlegging af. De Hoge Raad oordeelde dat de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf vanwege niet-naleving van de algemene voorwaarde niet kan worden gelast voor een strafbaar feit dat vóór de uitspraak is gepleegd. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zou vernietigen, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De zaak werd zelf door de Hoge Raad afgedaan om doelmatigheidsredenen.

Uitspraak

3 november 2009
Strafkamer
nr. 08/01245
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 28 december 2007, nummer 21/005301-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen, doch alleen ten aanzien van de beslissing tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 22 augustus 2006 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, dat de Hoge Raad, opnieuw rechtdoende, de vordering tot tenuitvoerlegging zal afwijzen en dat het beroep voor het overige zal worden verworpen.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel richt zich tegen 's Hofs last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 22 augustus 2006 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
3.2. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld ter zake van een op 29 mei 2006 begaan strafbaar feit. Voorts houdt het bestreden arrest het volgende in:
"Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Politierechter te Utrecht van 22 augustus 2006 en (...) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen.
Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de aan die veroordelingen verbonden proeftijden aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straffen worden gelast."
3.3. Art. 14c, eerste lid, Sr luidt:
"Toepassing van artikel 14a geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit."
3.4. Mede gelet op de bewoordingen van art. 14c, eerste lid, Sr en de ratio van de algemene voorwaarde, moet worden aangenomen dat de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf vanwege niet naleving van de algemene voorwaarde niet kan worden gelast ter zake van een strafbaar feit waaraan de verdachte zich heeft schuldig gemaakt vóór de uitspraak waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd. In aanmerking genomen dat het bewezenverklaarde feit is begaan op 29 mei 2006 en dat het vonnis waarbij de voorwaardelijke straf waarvan de tenuitvoerlegging is gevorderd is opgelegd, dateert van een latere datum, te weten 22 augustus 2006, had het Hof dus niet de tenuitvoerlegging van die straf mogen gelasten.
3.5. Het middel is gegrond. De Hoge Raad zal om doelmatigheidsredenen zelf de zaak afdoen.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 22 augustus 2006 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van die straf;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 3 november 2009.