Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
25 november 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklagprocedure betreffende de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen, specifiek een loader en een vrachtauto. De klager, geboren in 1956, heeft een klaagschrift ingediend tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, die op 6 december 2013 het klaagschrift ongegrond verklaarde voor wat betreft de loader. De klager was van mening dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen de teruggave van de loader. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking, voor zover deze betrekking heeft op de loader, en heeft de Hoge Raad verzocht om een beslissing te nemen over het verwijzen of terugwijzen van de zaak.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het openbaar ministerie tijdens de behandeling van het beklag heeft aangegeven dat het belang van de strafvordering zich niet langer verzet tegen de teruggave van de loader. Volgens artikel 116, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering dient het openbaar ministerie in dat geval de inbeslaggenomen voorwerpen terug te geven aan de beslagene. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank had moeten concluderen dat het beklag gegrond was en had moeten overgaan tot teruggave van de loader.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de bestreden beschikking vernietigd, voor zover deze aan zijn oordeel was onderworpen, en de zaak terugverwezen naar de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. Deze uitspraak benadrukt de rol van het openbaar ministerie in het proces van teruggave van inbeslaggenomen goederen en de verplichting van de rechter om te beslissen op basis van de standpunten van het openbaar ministerie.