ECLI:NL:HR:2014:3147

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
13/04563
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorbedachte raad in moordzaak met steekwapen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1960, was in cassatie gegaan tegen een eerdere veroordeling voor moord, gepleegd op 2 oktober 2010 te Heesch. De verdachte had het slachtoffer met voorbedachte raad van het leven beroofd door meerdere keren met een mes in het lichaam van het slachtoffer te steken. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:2013:963) en oordeelde dat het Hof voldoende gemotiveerd had vastgesteld dat de verdachte met voorbedachte raad had gehandeld. De verdachte had zich voorafgaand aan de daad kunnen beraden, had zich vermomd en was met twee messen naar de woning van het slachtoffer gegaan. Tijdens de worsteling die volgde, had de verdachte het mes gepakt en het slachtoffer verwond. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van voorbedachte raad niet ontoereikend was gemotiveerd en verwierp het beroep. De uitspraak benadrukt het belang van de gelegenheid tot beraad in de beoordeling van voorbedachte raad.

Uitspraak

11 november 2014
Strafkamer
nr. 13/04563
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 september 2013, nummer 20/003766-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"zij op 02 oktober 2010 te Heesch, gemeente Bernheze, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen met een mes in het lichaam van [slachtoffer] gestoken en gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende bewijsvoering:
"A. De verklaring van [betrokkene 1]:
Ik woon in het appartementencomplex aan de [a-straat] in Heesch. Naast mij woonde [slachtoffer] (het hof begrijpt: het slachtoffer [slachtoffer]). Zij woonde op nummer 4k.
Op 2 oktober 2010, omstreeks 21.14 uur, hoorde ik geschreeuw aan de galerijzijde van ons appartementencomplex. Ik ben gaan kijken. Ik hoorde vrouwen schreeuwen. Ik zag dat de voordeur van [slachtoffer] openstond. Ik hoorde dat daar het geluid vandaan kwam. Toen zag ik dat er twee vrouwen de woning van [slachtoffer] uit kwamen rollen. Eén van deze vrouwen betrof mijn buurvrouw. De twee vrouwen lagen voor de voordeur op de grond te vechten. Ze lagen op elkaar en ze waren aan het duwen en trekken. Het was op dit moment donker. Ik wist dat het mijn buurvrouw betrof omdat ze naar mij keek, ik haar stem herkende en ze riep naar mij. Ik hoorde dat mijn buurvrouw riep: Ja help me nou. Ik ben direct terug naar binnen gegaan en heb naar mijn vriendin geroepen dat ze 112 moest bellen. Zij is mij de telefoon komen brengen. Ik ben de galerij weer op gegaan en ik zag dat de twee vrouwen niet meer op de galerij aan het vechten waren. Ik ben naar de woning van [slachtoffer] gelopen en zag dat de voordeur dicht was. Wel zag ik door het raam naast de voordeur dat de twee vrouwen binnen aan het worstelen waren in de gang van de woning. Ik hoorde dat mijn buurvrouw wederom riep: help me nou. Ik heb nog geprobeerd de deur te openen maar dit lukte niet. Ik was op dat moment nog steeds telefonisch in gesprek met de politie. Na het gesprek met de politie was het ook stil in de woning. Ik heb de politieagenten meegenomen naar de woning van [slachtoffer]. Later zag ik dat de politie naar buiten kwam met de voor mij onbekende vrouw waarmee mijn buurvrouw had gevochten. Ik herkende haar aan haar blonde haar en haar postuur. Ik weet heel zeker dat de vrouw die afgevoerd werd door de politie ook de vrouw was die met mijn buurvrouw aan het worstelen was.
B. Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4]:
Op 2 oktober 2010 omstreeks 21.20 uur, kregen wij, verbalisanten, de opdracht te gaan naar Heesch. Aldaar zou op de [a-straat] 4k een gevecht gaande zijn tussen twee vrouwen. Wij, verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 2], kwamen omstreeks 21.30 uur ter plaatse en zeer kort hierop kwamen wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3], eveneens ter plaatse. Wij, verbalisanten, zagen dat de woning een dichte voordeur had. Wij zagen rechts van de voordeur een lang smal raam. Wij zagen dat in de woning alles donker was en schenen met onze lampen via voormeld raam de woning in. Wij zagen dat we in de hal konden kijken van de woning. Wij zagen dat er op de grond en op de muren een roodkleurige vloeistof aanwezig was, gelijkend op bloed. Wij zagen bij de voordeur, aan de binnenzijde, veel roodkleurige spetters en verderop bij een half openstaande deur aan de rechterzijde, een soort handdoek liggen. We zagen dat daarbij ook een flinke plas roodkleurige vloeistof lag. Wij zijn aan gaan bellen en op de deur en ramen gaan bonzen, onderwijl luid roepend: "Politie, openmaken". Er werd nergens op gereageerd. Wij besloten om de woning binnen te gaan. Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb met behulp van een koevoet een ruit linksonder naast de voordeur vernield. Vervolgens betraden wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], via de ontstane opening in de ruit, de woning. Wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], zagen in de woonkamer, vanuit de hal gezien, rechts van de deur, een vrouwelijk slachtoffer bewegingsloos op de grond liggen. Wij, verbalisanten, zagen dat er veel rode, op bloed gelijkende, vloeistof op de grond om het slachtoffer heen lag. Wij, verbalisanten, zagen dat het slachtoffer op haar buik lag met haar hoofd richting de deur naar de hal.
Wij, verbalisanten, zagen dat het lichaam van het slachtoffer geheel onder een rode, op bloed gelijkende, vloeistof zat. Ik, verbalisant [verbalisant 2], heb het slachtoffer op haar rug gedraaid.
Wij, verbalisanten, zagen dat het slachtoffer meerdere steekwonden aan de voorzijde van haar bovenlichaam had. Ik, verbalisant [verbalisant 2], voelde geen hartslag.
Wij, verbalisanten, hoorden geen ademhaling bij het slachtoffer.
Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag dat er in de woning een draairaam aan de zijde van de [a-straat] open stond. Ik, verbalisant [verbalisant 1], keek door het geopende raam naar buiten. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag op een brede betonnen richel aan de buitenzijde links van het geopende raam een vrouw, de nader te noemen verdachte [verdachte], ineengedoken zitten. Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag dat [verdachte] donkerkleurige, vermoedelijk lederen, handschoenen droeg. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag plots dat de pruik van [verdachte] op de grond viel. Vervolgens hebben wij, verbalisanten, [verdachte] op 2 oktober 2010 te 21.42 uur aangehouden.
(...)
H. Proces-verbaal Onderzoek rugzak:
Op 4 oktober 2010 werd door ons, verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6], als forensische onderzoekers een forensisch onderzoek naar sporen verricht aan een veiliggestelde rugzak met inhoud, in verband met een doodslag/moord, gepleegd op 2 oktober 2010.
Op de rugzak waren enkele ogenschijnlijke bloedsporen zichtbaar. Na opening van het grote vak zagen wij een roodkleurige schrijfplank met diverse formulieren. Op meerdere formulieren bevond zich bloed. Na verwijdering van de schrijfplank met formulieren uit de rugzak werd het lemmet van een mes zichtbaar. Het betrof een uitbeenmes van het merk Victorinox, type Fibrox. Het mes had een totale lengte van ongeveer 26 centimeter. Het lemmet had een lengte van ongeveer 13 centimeter en het heft had een lengte van eveneens ongeveer 13 centimeter. Op het mes, zowel het lemmet als het heft, bevond zich bloed.
Het mes werd veiliggesteld voor eventueel nader onderzoek (AACN5321NL).
Na verwijdering van schrijfplank met formulieren uit de rugzak, werd een blauwkleurige spijkerbroek zichtbaar. De broek was opgefrommeld en binnenstebuiten gekeerd. Op de pijpen aan de voorzijde van de broek werd bloed aangetroffen. (...) Op de broekspijpen aan de achterzijde van de broek werd eveneens bloed aangetroffen. (...)
De spijkerbroek werd veiliggesteld voor eventueel nader onderzoek (AACN5322NL). (...)
De (naar het hof begrijpt: eveneens in de rugzak aangetroffen) krant betrof een uitgave van het Eindhovens Dagblad, gedateerd 29 september 2010. De krant was opgevouwen.
De krant werd voor eventueel nader onderzoek veilig gesteld.
Na openvouwen van de krant werd een uitbeenmes zichtbaar. De totale lengte van het mes bedroeg ongeveer 27,5 centimeter.
Het lemmet had een lengte van ongeveer 13 centimeter en het heft had een lengte van ongeveer 14,5 centimeter. Op het mes was ogenschijnlijk geen bloed aanwezig.
Na verwijdering van de krant met daarin het mes (...) uit de rugzak werden de navolgende goederen in de rugzak aangetroffen: (...) een opgevouwen zwartkleurig T-shirt (...) en een opgevouwen fleecevest.
(...)
J. Proces-verbaal terechtzitting in eerste aanleg d.d. 7 september 2011:
Ik had al vier jaar een relatie met [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]). Op een gegeven moment ontdekte ik dat hij overspelig was, in ieder geval met [slachtoffer].
K. Proces-verbaal terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 juni 2013:
Ik kan me 2 oktober 2010 nog herinneren, 's Ochtends was ik in Mariahout bij [betrokkene 2]. Hij zou die dag naar Canada vertrekken en we hadden afgesproken dat ik hem in Siebengewalt zou afzetten. Van daaruit zou hij naar Schiphol rijden en ik zou naar mijn huis in Kootwijkerbroek gaan. 's Middags was ik alleen thuis. Mijn zoon is in de namiddag met zijn toenmalige vriendin bij mij op bezoek gekomen. Zij zijn aan het begin van de avond weer vertrokken.
L. De verklaring van verdachte ten overstaan van de politie:
Ik schat dat ik rond 20:00 uur (het hof begrijpt: op 2 oktober 2010) vertrokken ben (het hof begrijpt: naar Heesch). Het is een klein uur rijden.
M. De verklaring van verdachte ten overstaan van de politie:
V: Vraag verbalisanten
A: Antwoord verdachte
O: Opmerking verbalisanten
V: Wanneer heb je die messen uit de gereedschapskist gehaald?
A: Zaterdag 2 oktober 2010.
V: Thuis zag je dat je 2 messen had in plaats van 1. Wat heb je ermee gedaan?
A: Ik zag dat ze erg vies waren en toen heb ik ze schoon gemaakt. Ik heb die messen schoon gemaakt in de gootsteen bij me thuis.
V: Je hebt ze schoongespoeld en toen?
A: Toen heb ik de rugtas gepakt en toen had ik er wat kleren ingegooid. (...) Ik heb die messen gepakt en in een krant gewikkeld en in die tas gedaan. (...) Volgens mij lagen ze gewoon boven op.
V: Begrijp ik het goed dat ze verpakt in een krant zaten, waarom was dat?
A: Zodat ze de tas en de rest wat in de tas zat niet zouden beschadigen.
V: Op welk moment heb je die messen afgespoeld en ingepakt?
A: Vlak voordat ik wegging richting Brabant.
V: Je had al eerder gezegd dat je een rode schrijfplank bij je had. Wat heb je daarmee gedaan toen je in Heesch was?
A: Ik had hem in mijn hand toen ik aanbelde. (...)
V: Wat zat er op die schrijfplank?
A: Papieren. Ik weet niet eens wat. Ik had die plank vanuit het kantoortje van [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]) meegenomen. Het waren papieren van het bedrijf.
V: Wanneer heb je die schrijfplank meegenomen?
A: Zaterdag.
V: Wat was je gedachte op het moment dat je de messen en het schrijfplankje mee wilde nemen?
A: Ik weet alleen dat ik (...) een reden wilde verzinnen zodat zij open zou doen.
(...)
V: Welke dinsdag bedoel je dan?
A: De dinsdag voor 2 oktober in diezelfde week.
V: Dus als ik het goed begrijp ben je na die dinsdag gaan denken hoe je het aan zou pakken?
A: Ja, dat klopt.
(...)
A: Ik ben naar haar (het hof begrijpt: het slachtoffer [slachtoffer]) toe gegaan en ik heb haar naar de huiskamer gesleept omdat daar meer licht was.
(...)
V: Je sleept haar naar de huiskamer en dan?
A: Ik weet dat ik toen terug keek naar de gang en dat ik zag dat er heel veel bloed lag. Ik schrok nog meer en heb ergens een deken vandaan gepakt en die heb ik erover heen gelegd.
V: Begrijp ik het goed dat je een deken over [slachtoffer] (het hof begrijpt: het slachtoffer [slachtoffer]) legde?
A: Nee, over het bloed in de gang.
(...)
V: Je wil niet dat [slachtoffer] je herkent, waarvan kent [slachtoffer] je dan?
A: Ik wist niet of zij mij zou herkennen of niet.
Het navolgende deel van het verhoor is niet mee getypt maar wordt volstaan met een korte samenvatting van dit gedeelte van het verhoor.
Verdachte vertelt dat zij aangebeld heeft en dat [slachtoffer] de deur opende, waarop een worsteling ontstond.
Zij verklaarde dat:
- (...)
- [slachtoffer] probeerde haar naar buiten te werken en de deur dicht te doen.
- Dat zij zich vervolgens heeft verweerd.
- (...)
- Dat er vervolgens een worsteling ontstond tussen hen beiden en dat zij al worstelend op de galerij terecht kwamen.
- Dat zij [slachtoffer] naar binnen wist te werken.
- (...)
- Dat zij de voordeur dicht heeft gedaan, terwijl zij [slachtoffer] vasthield.
- Dat zowel [slachtoffer] als zij in de gang bleven worstelen en beiden op de grond terecht kwamen.
- (...)
- Dat zij [slachtoffer] met het mes meerdere malen, op verschillende plaatsen, heeft gestoken.
- Dat zij op een bepaald moment merkte dat [slachtoffer] zich niet meer verweerde.
N. De verklaring van verdachte ten overstaan van de politie:
Verbalisanten: Wat voor spullen heb je gepakt?
Verdachte: (...) Er moet in ieder geval een broek, een T-shirt en een fleeceshirt in de rugzak hebben gezeten.
Ik had verder een rood plastic klembord waar je papieren in kan klemmen.
Ik weet dat ik een pruik had, die had ik thuis al opgedaan.
Verbalisanten: Wat heb je nog meer meegenomen?
Verdachte: Ik weet dat ik een mes in die tas heb gedaan.
Verbalisanten: Wat voor mes was dat?
Verdachte: Volgens mij was het een vleesmes. Ik heb het uit een gereedschapskist.
Verbalisanten: Hoe ging het verder?
Verdachte: Ik ben naar binnen gegaan naar het appartement van [slachtoffer]. Ik had het klembord toen vast. Waarom dat was weet ik niet, maar het was meer het beeld wat ik wilde scheppen. Dat als ze door het kijkgaatje keek, zij misschien dacht dat er iemand stond om een enquête af te nemen.
(...)
Verbalisanten: Waar heeft de worsteling plaatsgevonden?
Verdachte: Voornamelijk in de hal en ook even in de galerij en daarna weer in de hal.
Verbalisanten: Hoeveel tijd heeft er gezeten tussen het openen van de deur en de worsteling in de hal?
Verdachte: Hooguit enkele minuten?
Verdachte: Ik voelde dat [slachtoffer] mij vastgreep bij mijn armen en bij mijn jas en ik hoorde dat ze 'eruit' zei. En ze wilde mij uit haar huis hebben.
Verbalisanten: Als je voor de tweede keer in de hal bent, wat gebeurt er dan?
Verdachte: Ja, die worsteling gaat verder. Nog steeds aan het duwen en trekken. (...)
Verbalisanten: Op welk moment heb jij het mes gepakt?
Verdachte: Op het moment dat wij op de grond lagen in die worsteling. Dat was toen we voor de tweede keer in de hal waren; toen had ik op een gegeven moment het mes vast. Het mes zat in mijn rugzak.
O. De verklaring van verdachte ten overstaan van de politie:
V: Vraag verbalisanten
A: Antwoord verdachte
O: Opmerking verbalisanten.
V: Je hebt verklaard dat je de messen in een krant verpakte omdat je bang was dat de rest van de inhoud beschadigd zou worden, hoe beschadigen?
A: Kapot gaan, door die messen. Die messen zijn scherp. Ik wist voordat ik die messen meegenomen heb dat die messen heel scherp waren.
V: Daarover heb je dus bewust nagedacht?
A: Ja.
(...)
V: Waarom neem je die messen van [betrokkene 2] mee en geen mes van jezelf?
A: Ik heb niet dat soort messen. Ik heb thuis alleen maar een groot broodmes.
P. De verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris:
Op een gegeven moment had ik een mes in mijn handen en heb ik haar gestoken.
Q. Proces-verbaal terechtzitting in eerste aanleg d.d. 7 september 2011:
Toen [slachtoffer] de deur opende, vroeg ik of zij [slachtoffer] was. Zij beaamde dat en toen ben ik binnengestapt. (...) Zij wilde mij de deur uitwerken.
R. Proces-verbaal terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 juni 2013:
(pagina 10 en 11)
Ik wilde niet door haar herkend worden wanneer ik zou aanbellen. (...)
Die avond had ik ter vermomming een pruik opgezet. Het klopt dat ik op internet heb gezocht naar vermommingen.
(pagina 11)
Ik had inderdaad zo'n plankje met papieren bij me. (...)
Nadat ik had aangebeld, heeft zij (het hof begrijpt: het latere slachtoffer [slachtoffer]) voor mij de voordeur van het appartement geopend. Ik had op dat moment mijn pruik nog steeds op. (...)
Op enig moment lagen wij allebei op de grond; ik herinner mij niet wie boven of onder lag. Op een bepaald ogenblik had zij even haar handen om mijn keel en had ik een mes in mijn hand. Ik heb haar toen gestoken. (...)
Het mes kwam uit mijn rugzak. (...) Waarschijnlijk heb ik die (het hof begrijpt: rugzak) meegenomen om [slachtoffer] in verwarring te brengen of zo. Het maakte ook deel uit van mijn vermomming. Het klopt dat de inhoud van de rugzak later is onderzocht en dat daarin onder andere (...) twee messen (...) zijn aangetroffen.
(pagina 12)
Het klopt dat ik tijdens de worsteling het mes heb gepakt. Ik wist dat het bovenin de rugzak zat. Omdat de rugzak open was en het mes losjes in een opgerolde krant verpakt zat, kon ik dat gedurende de worsteling te pakken krijgen. Ik hoefde de krant daarvoor niet uit te rollen omdat die krant er los om heen zat.
(...)
Het is juist dat ik op enig moment het lichaam van [slachtoffer] heb versleept naar de woonkamer. In de huiskamer was meer licht. Ik dacht dat zij op dat moment nog leefde.
(...)
Het klopt dat in mijn rugzak door de politie een broek is aangetroffen met daarop bloed van het slachtoffer. Ik heb me in het appartement van [slachtoffer] omgekleed.
(...)
Ik wist dat ik een reservebroek bij me had.
(pagina 13)
In de gang dacht ik dat zij misschien nog leefde maar in de woonkamer blies zij volgens mij haar laatste adem uit."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van bewijsvoering voorts het volgende overwogen:
"Subsidiair heeft de raadsvrouwe vrijspraak bepleit van de impliciet primair ten laste gelegde moord nu het wettig en overtuigend bewijs voor voorbedachte raad ontbreekt. Daartoe is overeenkomstig haar (aan het hof overgelegde) pleitnota - zakelijk weergegeven - gesteld dat op basis van het dossier niet aannemelijk is geworden, laat staan bewezen, dat er daadwerkelijk een plan/voornemen was en zo ja, wat dat plan/voornemen dan zou zijn geweest.
De inhoud van de tas van verdachte was dermate willekeurig dat die niet aan het bewijs van enig planmatig handelen kan bijdragen. Van de aangetroffen voorwerpen kan evengoed worden gezegd dat deze bruikbaar zijn voor het verzorgen van paarden of het verzamelen en vervoeren van brandhout. Op de foto's van de woning van verdachte en de nabije omgeving, welke foto's ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 juni 2013 zijn getoond, is te zien dat verdachte inderdaad een plek heeft waar zij brandhout bewaart en dat dit hout bijna op is. Het (uitgevoerde) plan van de verdachte om zich voor te doen als enquêtrice kan evenmin een bewezenverklaring van voorbedachte raad (mede) dragen. Dit was er namelijk op gericht dat [slachtoffer] verdachte niet zou herkennen en de deur zou openen. Nogmaals: niet van belang is of verdachte een plan, een voornemen, had maar dat dit plan/voornemen zag op een levensberoving.
Alles wijst erop dat verdachte in ieder geval niet met het mes in de aanslag heeft aangebeld. Geen van de getuigen verklaart op enig moment een mes te hebben gezien.
(...)
Met betrekking tot het subsidiair gevoerde verweer overweegt het hof als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Verdachte is nadat haar zoon en diens vriendin omstreeks 17:30/18:00 uur uit haar woning te Kootwijkerbroek waren vertrokken op enig moment, zij zelf schat rond 20:00 uur, naar de woning van het slachtoffer gereden. Verdachte heeft getracht zich onherkenbaar te maken door zich te vermommen met een pruik en een rugzak en is vervolgens met een klembord/schrijfplank in de hand naar het appartement van [slachtoffer] aan de [a-straat] 4k te Heesch, gegaan. Aldaar heeft verdachte aangebeld en heeft zij toen [slachtoffer] de deur opende, gevraagd of zij [slachtoffer] was. Toen dat werd beaamd, is verdachte de woning binnengestapt.
In de rugzak van verdachte bevonden zich onder meer twee (volgens verdachte heel scherpe) messen, een reservebroek (...) en een opgevouwen T-shirt en vest.
De verdachte heeft met betrekking tot de twee meegenomen messen verklaard dat zij de messen, na die te hebben schoongemaakt, in een krant heeft verpakt zodat deze de tas en de rest wat in de tas zat niet zouden beschadigen. Voorts heeft zij verklaard dat zij die messen bovenop heeft gelegd.
Het hof acht de verklaring van verdachte dat zij zich heeft vermomd om toegang tot de woning van [slachtoffer] te krijgen, uitsluitend om met haar te gaan praten niet geloofwaardig. Niet valt in te zien dat verdachte niet op een andere wijze dan als vermomde enquêtrice met [slachtoffer] in contact zou kunnen komen. Uit de omstandigheid dat verdachte heeft verklaard dat zij, na het feit, haar vuile spijkerbroek heeft uitgetrokken en een schone heeft aangetrokken, leidt het hof af dat verdachte het plan had zich om te kleden indien dat nodig zou blijken te zijn. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte bovendien expliciet verklaard dat zij wist dat zij een reservebroek bij zich had. Ook het feit dat verdachte twee scherpe uitbeenmessen in haar rugzak (als onderdeel van de vermomming) heeft meegenomen, past geenszins bij het zich voordoen als enquêtrice om toegang tot de woning te krijgen. Sterker nog, dat past veeleer bij het plan om desnoods met (bedreiging met) geweld toegang tot de woning te krijgen. Te meer nu verdachte, nadat zij de identiteit van het slachtoffer had vastgesteld, meteen de woning is binnengestapt.
Nadat verdachte het appartement is binnengestapt, wilde het slachtoffer, naar zeggen van verdachte, verdachte de deur uitwerken. Op de galerij van het appartement heeft vervolgens een worsteling plaatsgevonden. Na die worsteling zijn verdachte en het slachtoffer het appartement in gegaan, waarna verdachte de voordeur heeft gesloten. In de gang van het appartement is tussen verdachte en het slachtoffer gevochten. Het slachtoffer heeft enkele malen om hulp geroepen, zo blijkt uit de getuigenverklaring van de buurman van het slachtoffer. De buurman heeft verklaard omstreeks 21:14 uur geschreeuw te hebben gehoord. Vervolgens is de politie gebeld, die omstreeks 21:20 een melding kreeg. Verdachte is aangehouden om 21:42 uur. Voorafgaande aan die aanhouding heeft verdachte nimmer alarm geslagen.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 11 juni 2013 verklaard dat zij dacht dat het slachtoffer nog leefde op het moment dat zij haar van de hal naar de woonkamer sleepte. Ook die omstandigheid was voor verdachte kennelijk geen aanleiding om alarm te slaan dan wel hulp te zoeken.
Uit het vermomd met een pruik en in het bezit van een rugzak met daarin twee scherpe messen en reservekleding vertrekken uit Kootwijkerbroek tot aan het moment van het steken en snijden met het mes in Heesch leidt het hof af dat verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op haar handelen. De omstandigheid dat verdachte gedurende enkele minuten heeft geworsteld met het slachtoffer en dat verdachte bij die worsteling uit de rugzak een in een krant gewikkeld mes heeft gepakt, wijst naar het oordeel van het hof ook niet op impulsief handelen door verdachte. Voorts neemt het hof in ogenschouw dat verdachte ondanks herhaald hulpgeroep van het slachtoffer geen alarm heeft geslagen ofwel hulp heeft geboden of gezocht. Verdachte heeft zich in het geheel niet meer om het slachtoffer bekommerd en heeft zich in plaats daarvan omgekleed en haar met bloed besmeurde broek en het door haar gebruikte mes in haar rugzak gedaan. Over het bloed in de hal van het appartement heeft verdachte een deken gelegd.
Gelet op het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat verdachte op 2 oktober 2010 met voorbedachte raad het slachtoffer om het leven heeft gebracht.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen."
2.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156).
2.4.
Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof onder meer vastgesteld dat de verdachte:
- in het bezit van een rugzak met daarin twee scherpe messen en reservekleding uit Kootwijkerbroek is vertrokken;
- ruim een uur later vermomd en zogenaamd als enquêtrice bij [slachtoffer] heeft aangebeld;
- tijdens de daarop volgende worsteling uit de rugzak een in een krant gewikkeld mes heeft gepakt en daarmee [slachtoffer] heeft gesneden en gestoken; en
- zich vervolgens heeft omgekleed en haar met bloed besmeurde broek en het door haar gebruikte mes in haar rugzak heeft gedaan en een deken over het bloed in de hal heeft gelegd.
Gelet hierop heeft het Hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd tot uitdrukking gebracht dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 november 2014.