ECLI:NL:HR:2014:2804

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 september 2014
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
13/05078
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van rolbeslissing en arrest in cassatie met terugverwijzing naar gerechtshof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiseres] tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een geschil over de verdeling van gemeenschappelijke inboedelgoederen, waarbij de rechtbank [eiseres] had veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [verweerder]. Na een hoger beroep bij het hof, heeft [eiseres] op 25 juni 2013 geen memorie van grieven ingediend, wat leidde tot een akte niet-dienen. Het hof verklaarde [eiseres] niet-ontvankelijk in het hoger beroep, omdat zij geen grieven had aangevoerd.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof had miskend dat [eiseres] tijdig een verzoek om uitstel had ingediend, en dat de beslissing op dat verzoek te laat was genomen. De Hoge Raad vernietigde daarom de rolbeslissing van 25 juni 2013 en het arrest van het hof van 16 juli 2013. De zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof voor verdere behandeling. De kosten van het geding in cassatie werden gereserveerd, omdat [verweerder] niet had gereageerd op de bestreden beslissing.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige beslissingen op verzoeken om uitstel in het procesrecht, en bevestigt dat verzoeken om uitstel op een zodanig tijdstip moeten worden beoordeeld dat de verzoeker nog de gelegenheid heeft om de proceshandeling tijdig te verrichten. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in het kader van de pilotreglementen die bij de gerechtshoven worden toegepast.

Uitspraak

26 september 2014
Eerste Kamer
nr. 13/05078
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 234882/HA ZA 11-1361 van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 21 december 2011 en 17 oktober 2012;
b. het arrest in de zaak HD 200.123.600/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 16 juli 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van de rolbeslissing van 25 juni 2013 en het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 16 juli 2013 en tot terugwijzing naar dit hof.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De rechtbank heeft de verdeling van de gemeenschappelijke inboedelgoederen tussen partijen vastgesteld en [eiseres] veroordeeld tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van € 4.743,61.
(ii) [eiseres] is daartegen in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De zaak is op de rol van 19 maart 2013 aangebracht. Met ingang van 1 januari 2013 geldt bij dat hof in het kader van een pilot voor alle civiele dagvaardingsprocedures een procesreglement (hierna: het pilotreglement) dat gedeeltelijk afwijkt van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (hierna: LPR).
(iii) Nadat partijen zich op de rol van 16 april 2013 hadden uitgelaten over de vraag of zij een comparitie wensten, is aan [eiseres] een termijn verleend van zes weken voor het nemen van de memorie van grieven tot 28 mei 2013. Op de rol van 28 mei 2013 is vervolgens een uitstel van vier weken verleend tot 25 juni 2013.
(iv) Op de rol van 25 juni 2013 heeft [eiseres] geen memorie van grieven genomen en is jegens haar ambtshalve akte niet-dienen verleend.
3.2
Het hof heeft [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, op de grond dat zij tegen het beroepen vonnis geen grieven heeft aangevoerd.
3.3
Onderdeel b van het middel klaagt onder meer dat het hof heeft miskend dat [eiseres] reeds op 14 juni 2013 door middel van een H5-formulier ten behoeve van de rolzitting van 25 juni 2013 om een nader uitstel van vier weken had verzocht, zulks met beroep op art. 2.11 pilotreglement. Volgens de klacht heeft het hof op 25 juni 2013 in redelijkheid niet kunnen beslissen akte niet-dienen te verlenen op de grond dat het verzochte uitstel ingevolge art. 2.11 pilotreglement niet mogelijk is, maar had het hof [eiseres] tijdig vóór afloop van de termijn van 25 juni 2013 in de gelegenheid moeten stellen hetzij een correct uitstelverzoek (op grond van art. 2.12 pilotreglement) in te dienen, hetzij de rolhandeling alsnog te verrichten.
3.4
Ingevolge het bepaalde in de art. 1.7, 1.9 en 2.12 pilotreglement, in onderlinge samenhang bezien, kon [eiseres], nadat haar op 28 mei 2013 een uitstel van vier weken was verleend voor de memorie van grieven, uitsluitend nader uitstel van die rolhandeling verkrijgen op grond van klemmende redenen. Daartoe had zij door middel van het daartoe bestemde H-formulier een verzoek op de voet van art. 1.9 pilotreglement moeten indienen. Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1774, NJ 2013/376, strekt het aan art. 1.9 pilotreglement identieke art. 1.9 LPR ertoe dat vóór de afloop van de desbetreffende termijn komt vast te staan of het gevraagde uitstel al dan niet wordt verleend, klaarblijkelijk opdat – in het laatste geval – de verzoeker de gelegenheid heeft de proceshandeling waarvoor uitstel was gevraagd zo mogelijk alsnog tijdig te verrichten. Hiermee strookt dat de beslissing op een tijdig ingediend verzoek om uitstel voor het verrichten van een proceshandeling als de onderhavige, dat slechts op grond van klemmende redenen toewijsbaar is, in alle gevallen, en dus ongeacht of het juiste H-formulier is gebruikt en of daarin klemmende redenen zijn vermeld, gegeven wordt op een zodanig tijdstip dat in geval van weigering de verzoeker nog de gelegenheid heeft de proceshandeling tijdig te verrichten.
In het onderhavige geval heeft [eiseres] op 14 juni 2013, en dus tijdig in de zin van art. 1.9 pilotreglement, een verzoek om nader uitstel ingediend. De afwijzende beslissing van de rolraadsheer op dat verzoek had derhalve op zodanig tijdstip vóór 25 juni 2013 gegeven moeten worden dat [eiseres] nog in de gelegenheid zou zijn geweest de memorie van grieven te nemen. Die beslissing is echter pas op 25 juni 2013 genomen.
3.5
De hiervoor in 3.3 weergegeven klacht is gegrond. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
3.6
Nu [verweerder] de bestreden beslissing van het hof niet heeft uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van de rolraadsheer van 25 juni 2013 en het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 16 juli 2013;
verwijst het geding naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [eiseres] op € 484,97 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van [verweerder] op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
26 september 2014.