ECLI:NL:GHSHE:2014:4665

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
HD 200.098.702_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg op tussenarrest inzake consumentenkrediet en ingebrekestelling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure over een persoonlijke lening onder de Wet op het consumentenkrediet. De appellanten, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Harte, hebben in hoger beroep de beslissing van de rechtbank Middelburg aangevochten. De geïntimeerde, LaSer Nederland B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. R.E. Koopman, heeft in een eerder tussenarrest de gelegenheid gekregen om bepaalde documenten in te dienen die relevant zijn voor de beoordeling van de vordering.

In het tussenarrest van 27 mei 2014 is LaSer in de gelegenheid gesteld om de ingebrekestelling en andere relevante stukken in het geding te brengen. LaSer heeft in haar akte na tussenarrest betoogd dat het hof buiten de rechtsstrijd is getreden door te oordelen over de dwingendrechtelijke bepalingen van de Wet op het consumentenkrediet. LaSer stelt dat de appellanten niet hebben aangevoerd dat niet aan deze bepalingen is voldaan en dat er geen sprake is van niet-nakoming.

Daarnaast heeft LaSer betoogd dat op basis van artikel 6:80 lid 1 sub b BW een ingebrekestelling niet nodig is, omdat de appellanten bewust hun betalingsverplichtingen niet zijn nagekomen. LaSer heeft ook de hoogte van de vordering berekend en verzocht om een vergoeding voor de vertragingsvergoeding. De appellanten hebben niet gereageerd op de akte van LaSer en een verzoek om uitstel voor het nemen van een antwoordakte is door de rolraadsheer geweigerd.

Het hof heeft op 9 december 2014 besloten om de zaak aan te houden en de appellanten alsnog in de gelegenheid te stellen om een antwoordakte te nemen, waarbij iedere verdere beslissing is aangehouden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 november 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.098.702/01
arrest van 11 november 2014
in de zaak van

1.[appellant 1],

2.
[appellante 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. M. Harte te Terneuzen,
tegen
LaSer Nederland B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.E. Koopman te 's-Hertogenbosch,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 27 mei 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Middelburg onder zaaknummer 79893/HA ZA 11-353 gewezen vonnis van 19 oktober 2011, dat is hersteld bij vonnis van 23 november 2011.

6.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 27 mei 2014;
- de akte van LaSer met producties.
Partijen hebben arrest gevraagd.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Bij genoemd tussenarrest is LaSer in de gelegenheid gesteld:
- de ingebrekestelling in het geding te brengen die aan algehele opeising vooraf dient te gaan;
- de brief in het geding te brengen waarbij LaSer het uitstaande saldo vervroegd heeft opgeëist;
- haar vordering alsnog contant te maken per datum vervroegde opeising;
- toe te lichten op basis waarvan [appellanten c.s.] de gevorderde vertragingsvergoeding
verschuldigd zijn geworden.
7.2.1.
In haar akte na tussenarrest stelt LaSer allereerst dat het hof met de overweging in het tussenarrest dat beoordeeld moet worden of wordt voldaan aan de dwingendrechtelijke bepalingen van de Wck, buiten de tussen partijen bestaande rechtsstrijd treedt. LaSer wijst er op dat [appellanten c.s.] niet hebben aangevoerd dat niet aan de dwingendrechtelijke bepalingen van de Wck is voldaan en stelt dat tussen partijen vast staat dat van niet-nakoming van de door het hof bedoelde bepalingen geen sprake is. LaSer verzoekt het hof zijn oordeel op dit punt te herzien.
7.2.2.
Verder bestrijdt LaSer de juistheid van rechtsoverweging 4.6.9 van het tussenarrest dat op grond van het bepaalde in artikel 33 aanhef onder c sub 1 Wck het door de kredietnemer verschuldigde bij een kredietovereenkomst (…) enkel vervroegd kan worden opgeëist indien de kredietnemer (…) na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen. Volgens LaSer is op grond van deze bepaling van de Wck een overeenkomst die een dergelijke bepaling niet bevat niet nietig en betekent bedoelde bepaling niet dat het door de kredietnemer verschuldigde eerst kan worden opgeëist indien hij, na ingebreke te zijn gesteld, nalatig blijft.
7.2.3.
LaSer meent primair dat op grond van het bepaalde in artikel 6:80 lid 1 sub b BW in dit geval een ingebrekestelling niet nodig is omdat [appellanten c.s.] er bewust voor hebben gekozen hun betalingsverplichtingen niet na te komen en dat ook uitdrukkelijk te kennen hebben gegeven. Subsidiair is LaSer van oordeel dat de tussen LaSer en de advocaat van [appellanten c.s.] gevoerde correspondentie als ingebrekestelling in de zin van de wet dienen te worden aangemerkt. Meer subsidiair stelt LaSer dat aan alle voorwaarden voor vervroegde opeising is voldaan nu [appellanten c.s.] in de periode van november 2009 tot en met oktober 2011 23 keer een bedrag van € 327,90 (in totaal € 7.541,70) niet hebben betaald, zekerheidshalve bij deurwaardersexploot van 24 juni 2014 een ingebrekestelling van 19 juni 2014 aan [appellanten c.s.] is betekend en betaling vervolgens is uitgebleven.
7.2.4.
Verder bestrijdt LaSer het oordeel van het hof dat zij geen recht heeft op de vergoeding die is begrepen in de termijnen die op de datum van vervroegde opzegging niet waren vervallen. Volgens LaSer is dit oordeel onvolledig en niet in lijn met artikel 13 en 14 van het Besluit Kredietvergoeding van 16 oktober 1991. In de van toepassing zijnde algemene voorwaarden van LaSer is de – in voormeld Besluit geregelde – boeteclausule opgenomen in artikel 9 lid 2 en daarom is de suggestie van het hof dat LaSer geen vergoeding in rekening had mogen brengen onjuist. Van de looptijd van 114 maanden is 35% verstreken, zodat [appellanten c.s.] in de visie van LaSer op grond van artikel 13 lid 1 sub b Besluit Kredietvergoeding een boeterente verschuldigd zijn van € 764,40.
7.2.5.
Gebruikmakend van de door het hof geboden gelegenheid om haar vordering alsnog contant te maken per datum vervroegde opeising, berekent LaSer haar vordering op moment van opeising per december 2009 op € 24.458,78. Doordat later betalingen hebben plaatsgevonden, is het uitstaande saldo per 2 juni 2014 volgens LaSer € 23.601,36.
7.2.6.
Tot slot ziet LaSer ervan af helderheid te verschaffen over de grondslag van de gevorderde vertragingsvergoeding. Zij vermindert haar vordering met het bedrag van € 12,29.
7.3.
[appellanten c.s.] hebben niet op de akte van LaSer gereageerd. Een verzoek om een uitstel van zes weken voor het nemen van de antwoordakte – gedaan door indiening op 24 juli 2014 van een H5-formulier voor de rol van 5 augustus 2014 – heeft de rolraadsheer op 5 augustus 2014 geweigerd. Op grond van het nadien gewezen arrest van de Hoge Raad van 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2804, dient de beslissing op een tijdig ingediend verzoek om
uitstel voor het verrichten van een proceshandeling als de onderhavige – kort gezegd – gegeven te worden op een zodanig tijdstip dat in geval van weigering de verzoeker nog de gelegenheid heeft de proceshandeling tijdig te verrichten.
Het uitstelverzoek is tijdig in de zin van artikel 1.9 pilotreglement ingediend. De afwijzende beslissing van de rolraadsheer op dat verzoek had derhalve – gezien genoemd arrest – op zodanig tijdstip vóór 5 augustus 2014 gegeven moeten worden dat [appellanten c.s.] nog in de gelegenheid zouden zijn geweest de antwoordakte te nemen. Nu dat niet is gebeurd, zal het hof [appellanten c.s.] alsnog in de gelegenheid stellen om een antwoordakte te nemen.
7.4.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

8.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 9 december 2014voor het nemen van een antwoordakte aan de zijde van [appellanten c.s.];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, J.C.J. van Craaikamp en R.R.M. de Moor en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 november 2014.