Uitspraak
1.Geding in cassatie
2 Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
8 juli 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2014 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door de betrokkene, die op 18 december 2006 aandelen heeft gekocht terwijl hij beschikte over voorwetenschap. Het Hof had het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 115.943,17, gebaseerd op het verschil tussen de aankoopprijs van de aandelen en de slotkoers op 3 januari 2007, het moment waarop alle relevante informatie op de financiële markten was verwerkt. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld door ook de besparing van kosten als wederrechtelijk verkregen voordeel aan te merken. De Hoge Raad bevestigde dat de omstandigheden dat de betrokkene de aandelen later met verlies heeft verkocht, geen invloed hebben op de berekening van de besparing op het moment van aankoop. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad ambtshalve dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebracht voor de onderhavige zaak. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beslissing van het Hof.