ECLI:NL:HR:2013:BX4018
Hoge Raad
- Cassatie
- J.A.C.A. Overgaauw
- C.B. Bavinck
- C.H.W.M. Sterk
- P.M.F. van Loon
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Toepassing van het Belastingverdrag Nederland – België op afwaardering van een vordering van een aandeelhouder op zijn BV
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de toepassing van het Belastingverdrag Nederland – België 1970 op een afwaardering van een vordering van een aandeelhouder op zijn BV. De belanghebbende, die sinds 1995 in België woont en enig aandeelhouder is van A Beheer B.V., had in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 een negatief belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven, waarin een afwaardering van de vordering op Beheer BV was opgenomen. De Inspecteur heeft deze afwaardering niet geaccepteerd en het verlies uit werk en woning vastgesteld op nihil.
De Rechtbank te 's-Gravenhage heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, en het Hof heeft deze uitspraak bevestigd. De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld. De Hoge Raad overweegt dat de afwaardering van de vordering kan worden beschouwd als een 'vervreemding' in de zin van het Belastingverdrag, waardoor het heffingsrecht over de afwaardering aan België is toegewezen. De Hoge Raad concludeert dat het beroep op de Schumacker-doctrine faalt, omdat er geen sprake is van het weigeren van een belastingvoordeel dat verband houdt met de fiscale draagkracht.
Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 1 maart 2013.