ECLI:NL:HR:2012:BW6670
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- Y. Buruma
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn in cassatie en vermindering van de gevangenisstraf
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 september 2012 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1976 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Veenhuizen', had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof van 13 december 2010. De advocaat van de verdachte, mr. D.C. Vlielander, had middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vellinga concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de opgelegde straf en tot vermindering van de straf, maar verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. Dit was het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. De Hoge Raad stelde vast dat er meer dan zestien maanden waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat leidde tot de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraf van twaalf jaren moest worden verminderd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en bepaalde dat deze elf jaren en zes maanden zou bedragen.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de redelijke termijn in het strafproces en de gevolgen van overschrijding daarvan. De zaak werd naar de rolzitting verwezen voor verdere behandeling, waarbij de Advocaat-Generaal de gelegenheid kreeg om zich uit te laten over de voorgestelde middelen.