ECLI:NL:HR:2011:BQ5709
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.F. Groos
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de duur van de proeftijd en onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen voorwerpen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 september 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeventien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de proeftijd niet langer dan twee jaren had mogen vaststellen, in overeenstemming met de geldende wetgeving op het moment van de bewezenverklaarde feiten. Dit leidde tot de vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de duur van de proeftijd en de beslissing tot onttrekking aan het verkeer van twee zakjes weed die aan de verdachte toebehoorden.
De Hoge Raad concludeerde dat de aan de verdachte toebehorende zakjes weed niet zonder meer konden worden aangemerkt als vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, omdat het oordeel van het Hof hierover niet begrijpelijk was. De Hoge Raad heeft de opgelegde gevangenisstraf verminderd tot zestien maanden en twee weken, met een proeftijd van twee jaren. Tevens werd de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling van de beslissing omtrent de inbeslaggenomen zakjes weed.
De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in het strafproces, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de straf. De zaak illustreert de zorgvuldigheid die vereist is bij het vaststellen van proeftijden en de behandeling van inbeslaggenomen goederen in het strafrecht.