ECLI:NL:HR:2007:BB3999
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Duur van de proeftijd in relatie tot bijzondere voorwaarden in het strafrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 oktober 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder veroordeeld voor belaging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, waarbij het Hof een gevangenisstraf van zes weken voorwaardelijk oplegde met een proeftijd van drie jaren, en een bijzondere voorwaarde dat de verdachte geen contact mocht opnemen met de benadeelde partij. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het Hof ten onrechte een proeftijd van drie jaren heeft vastgesteld in het geval van de bijzondere voorwaarde. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de proeftijd in dergelijke gevallen ten hoogste twee jaren mag bedragen, zoals bepaald in artikel 14b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd voor zover het de proeftijd betreft en bepaald dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt of de bijzondere voorwaarde niet naleeft. De overige onderdelen van het beroep zijn verworpen, en de Hoge Raad heeft de zaak in zoverre hersteld.