2.3. Het Hof heeft ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde het volgende overwogen:
"Herkomst gelden
Het hof constateert allereerst dat verdachte tegenstrijdig heeft verklaard over de herkomst van de geldbedragen welke - naar hij heeft bevestigd - door hem zijn gestort op een rekening van een Duitse bank, namelijk de Stadssparkasse te Emmerich-Rees.
Uit de verklaring van [betrokkene 1] werkzaam bij genoemde bank kan worden afgeleid dat door verdachte over de herkomst van de gelden gezegd is dat zijn vader overleden was en dat hij daarom een erfenis had ontvangen. Verdachte heeft weliswaar ter zitting van het hof ontkend dat hij dit tegen haar gezegd zou hebben, doch het hof acht dit niet aannemelijk. Dit punt vindt immers ondersteuning in het door verdachte op 4 juni 2003 ondertekende aanvraagformulier bestemd voor de verzekeringsmaatschappij Capital Leben te Liechtenstein waar - in antwoord op vraag II (Bestätigung über die Herkunft der Vermögenswerte nach dem Sorgfaltspflichtgesetz) - wordt vermeld dat het om een erfenis van zijn vader zou gaan. Ook daaruit blijkt naar het oordeel van het hof dat verdachte het heeft willen doen voorkomen dat zijn vader overleden was en dat hij beschikte over diens erfenis. Vast staat dat de vader van verdachte niet overleden is. Hij is tot drie keer toe in levende lijve, voor het laatst nog op 16 juli 2008 in Marokko, gehoord.
Daarnaast heeft verdachte verklaard dat de gelden afkomstig zouden zijn uit de opbrengst na verkoop van stukken grond in Marokko. Uit de verklaring van [betrokkene 2] werkzaam bij de Stadssparkasse te Emmerich-Elten kan worden afgeleid dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat de familie gronden in Marokko bezat die ineens meer waard geworden waren en die verdachte verkocht zou hebben.
Ook in de onderhavige strafzaak heeft verdachte tijdens zijn verhoor voor de hulpofficier van justitie op 10 februari 2005 (Bijlage verd. 1-02) verklaard dat het geld afkomstig is van grondverkopen van zijn familie in Marokko. Er was volgens verdachte niet bekend wie van zijn familie voor welk deel gerechtigd was. Er waren volgens verdachte drie hoofdpersonen, te weten zijn vader, zijn oom en tante. Zij waren eigenaar van de grond en het kapitaal was dus van hen.
Tegenover verbalisanten heeft verdachte verklaard dat zijn familie veel gronden in Marokko bezat, welke gronden waren ontsloten en ineens in waarde waren gestegen. Verdachte heeft daarover verder verklaard dat die gronden in Marokko niet geregistreerd werden, dat die gronden door de familie waren verkocht aan kopers die hij niet kende en dat de opbrengst in Marokkaanse Dirhams door zijn familie op de zwarte markt in Marokko was omgewisseld in euro's. In overleg met zijn familie werd besloten om de opbrengst over te brengen naar het buitenland en zijn familie had hem gevraagd om die taak op zich te nemen.
Verdachte nam de euro's op verschillende plaatsen, zoals Amsterdam of Rotterdam, in ontvangst van personen die hij niet kende, waarbij het geld niet door hem werd geteld. Hij hoefde van zijn familie ook geen registratie bij te houden van de door hem ontvangen gelden. Hij bracht die euro's vervolgens over naar de bank in Duitsland. Het land in Marokko had een oppervlakte van 30 à 35 km2. Dit was verdachte verteld door zijn familie en al het land was inmiddels geheel verkocht. De gronden lagen in het Rifgebergte nabij Ketama bij de berg Djebel Tidiquin. Er stonden geen gebouwen op de grond; het waren gewoon "wilde bergen". Verdachte wenste niet de namen en adressen van zijn familie te geven omdat hij zijn familie niet in de problemen wilde brengen, terwijl ook de kopers niet bekend wilden worden.
Tegenover het hof heeft verdachte nog aanvullend verklaard dat het land van zijn familie was en dat zijn familie bestond uit 160 personen. Zijn vader zou de Marokkaanse overheid niet vertrouwen en alles ontkennen. Verdachte wist niet wie de verkoop van het land regelde. Namens verdachte werd ter zitting van het hof van 20 september 2006 gesteld dat er alleen door het horen van de vader van verdachte duidelijkheid kon ontstaan over de verkoop van de grond en de opbrengsten daarvan. De vader van verdachte is drie keer in Marokko gehoord en wel op 17 april 2005, 23 augustus 2005 en 16 juli 2008.
De vader heeft op 17 april 2005 verklaard dat hij in 1999 in totaal vier hectare landbouwgrond bezat welke hij aan verdachte ter bewerking en onderhoud had overgedragen. De vader heeft op 23 augustus 2005 verklaard dat hij de gronden, die hij zelf had geërfd van zijn vader, in 1990 aan verdachte als oudste zoon had overgedragen om ze te exploiteren. Sindsdien bezat hij enkel nog het huis waarin hij woonde. Vanaf 1999 had hij geen enkel geldbedrag naar zijn zoon gestuurd. Verdachte heeft de juistheid van die verklaring tegengesproken en zelfs betwijfelt of zijn vader een dergelijke verklaring had afgelegd. Ter ondersteuning heeft verdachte ter zitting van het hof van 20 september 2006 onder meer een - naar hij stelt - door zijn vader afgelegde verklaring in het geding gebracht waaruit het tegendeel zou blijken.
Op 16 juli 2008 is de vader onder ede en in het bijzijn van de rechter-commissaris in Marokko gehoord. Vastgesteld werd dat het de vader van verdachte was, die gehoord werd. Er is door de vader een identiteitsbewijs voorzien van een foto getoond, waarvan een kopie werd gemaakt. De kopie werd aan verdachte ter zitting van het hof van 26 januari 2009 getoond en verdachte heeft daarop verklaard dat het inderdaad het identiteitsbewijs met foto van zijn vader betrof. De vader verklaarde tijdens zijn verhoor dat hij landbouwgronden had geërfd van zijn overleden vader en dat hij verdachte had belast met het benutten van deze gronden. Van een verkoop van deze gronden wist hij absoluut niet. Hij bekrachtigde zijn verklaring tijdens zijn eerder verhoor op 23 augustus 2005. Blijkens het relaas van de rechter-commissaris van 1 augustus 2008 heeft de vader - afgezien van hetgeen hij tijdens het verhoor verklaarde - nog gezegd dat de gronden van zijn familie geen waarde hadden. De grond lag in de bergen waarheen je moest lopen. Met een tractor kon je er niet komen. Er werden groenten voor het eigen levensonderhoud verbouwd. Dat waren de enige opbrengsten. De verbalisant [verbalisant 1] die ook aanwezig was bij het verhoor van vader op 23 augustus 2005 heeft bevestigd dat de op 16 juli 2008 gehoorde persoon dezelfde was als degene die ook gehoord werd op 23 augustus 2005.
Verdachte heeft ter zitting van het hof van 26 januari 2009 een - naar hij stelt - door zijn vader op 29 augustus 2008 afgelegde verklaring met als aanhef "Ontkenning" overgelegd, waaruit zou blijken dat - kort gezegd - de verklaring van zijn vader afgelegd op 16 juli 2008 niet juist zou zijn.
Het hof gaat daaraan voorbij en baseert zich op de op 23 augustus 2005 en 16 juli 2008 door de vader afgelegde verklaringen, nu is vastgesteld dat die wel degelijk door zijn vader werden afgelegd, waarbij de verklaring van 16 juli 2008 bovendien onder ede en in het bijzijn van de rechter-commissaris werd afgelegd.
Verdachte heeft tegenover verbalisanten verklaard dat hij wel eens bij die gronden was geweest. Vervolgens kwam hij hierop terug en verklaarde hij tegenover verbalisanten dat hij de gronden in Marokko niet kende en nooit bij die gronden was geweest. Tegenover het hof heeft verdachte ter zitting van 20 september 2006 verklaard dat hij er zelf meerdere malen is geweest.
Gelet op de tegenstrijdige verklaringen van verdachte omtrent de herkomst van de door hem op de bank in Duitsland gestorte geldbedragen, het feit dat verdachte niet in staat is om concrete informatie over zijn bij de verkoop van de gronden betrokken familieleden te verschaffen, zijn tegenstrijdige verklaringen omtrent het al dan niet bezocht hebben van de gronden, de verklaringen van de vader van verdachte, waaronder die onder ede in het bijzijn van de rechter-commissaris op 16 juli 2008, acht het hof het niet aannemelijk dat genoemde familieleden het eigendom hadden, of anderszins rechthebbenden waren van bedoelde grond(en), behoudens de vermoedelijk circa 4 hectare grond die zijn vader bezat en verdachte van zijn vader verkreeg, welke gronden volgens zijn vader en de door hem gegeven kenmerken van de grond weinig waarde hebben en deels oogst opleverden voor eigen gebruik.
Het hof neemt voorts in aanmerking dat verdachte als enige aantoonbare bron sinds 1987 of 1988 beschikte over een WAO-uitkering - hij was 100% afgekeurd - van, naar hij tegenover de verbalisanten verklaarde, circa € 1.340,- per maand, terwijl zijn echtgenote bij een drukkerij werkte alwaar zij circa € 1.200,- netto per maand verdiende. Het hof leidt uit het vorenstaande af dat verdachte de legale bron van de gelden niet heeft kunnen aantonen, zodat het hof bewezen acht dat verdachte wilde verhullen dat de door hem in Nederland verworven en door hem naar Duitsland getransporteerde en op de bank aldaar gestorte gelden van enig misdrijf afkomstig waren. Dat dit laatste het geval was, wordt naar het oordeel van het hof ondersteund door het feit dat verdachte, zoals onder meer blijkt uit de verklaring van [betrokkene 1], aanzienlijke geldbedragen bestaande onder meer uit kleine coupures van € 5,-, € 10,- en € 20,- op de bank in Duitsland stortte.