ECLI:NL:HR:2010:BL7697
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- J.W. Ilsink
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Oordeel over de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van overschrijding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juni 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft de vraag of de redelijke termijn voor berechting, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. De verdachte, geboren in 1952, was vanaf oktober 2001 betrokken bij een strafrechtelijk onderzoek dat leidde tot een veroordeling in eerste aanleg. De verdediging voerde aan dat de redelijke termijn was geschonden, zowel vanaf de doorzoekingen in 2001 als vanaf de inverzekeringstelling in 2002. Het Hof oordeelde dat de termijn begon te lopen op de datum van inverzekeringstelling, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende rekening had gehouden met de lange duur van de procedure. De Hoge Raad concludeerde dat er meer dan twee jaar was verstreken zonder dat er omstandigheden waren die deze overschrijding rechtvaardigden. Om doelmatigheidsredenen heeft de Hoge Raad de opgelegde gevangenisstraf verminderd van 23 maanden naar 21 maanden. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafprocedures en de gevolgen van een eventuele overschrijding voor de strafoplegging.