ECLI:NL:HR:2010:BL2134
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- C. Schaap
- J.W.M. Tijnagel
- A.H.T. Heisterkamp
- M.W.C. Feteris
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid voor belastingschulden in het kader van de Invorderingswet 1990
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 mei 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de aansprakelijkstelling van belanghebbende voor belastingschulden van haar echtgenoot, die gedurende hun huwelijk een eenmanszaak dreef. De Ontvanger had belanghebbende op grond van artikel 1:102 van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk gesteld voor de helft van de openstaande belastingschulden, die opliepen tot een bedrag van € 68.475,38. Na bezwaar tegen deze beschikking, werd de uitspraak van de Ontvanger door de Rechtbank te 's-Gravenhage vernietigd, maar het Hof bevestigde deze uitspraak in hoger beroep.
De Hoge Raad oordeelde dat de belastingschulden van de echtgenoot niet kunnen worden aangemerkt als uitgaven ten behoeve van de gewone gang van de huishouding in de zin van artikel 1:85 BW. De Hoge Raad concludeerde dat de opvatting dat belastingschulden per definitie behoren tot de uitgaven voor de huishouding onjuist is. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde de Minister van Financiën in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van de aansprakelijkheid voor belastingschulden binnen de context van de Invorderingswet 1990 en de toepassing van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek.