ECLI:NL:RBNHO:2023:11133

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
C/15/331861 / FA RK 22-4270
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van belastingschuld tussen echtgenoten met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 november 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die met elkaar in beperkte gemeenschap van goederen waren gehuwd. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.A. Verhoeven, en de vrouw, vertegenwoordigd door advocaten mr. S.S. Oedit Doebé en mr. P.P. Klokkers, hebben een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarbij zij stelden dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen en de echtscheiding uitgesproken.

Daarnaast heeft de rechtbank zich gebogen over de verdeling van de belastingschuld van € 14.743, die op de peildatum van 14 september 2022 aanwezig was. Partijen waren het erover eens dat zij ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze schuld, zoals vastgelegd in hun convenant. De rechtbank heeft bepaald dat de man en de vrouw ieder de helft van de belastingschuld moeten dragen, en dat de man € 200 per maand moet betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, met ingang van 1 november 2022.

De rechtbank heeft ook het ouderschapsplan en het convenant, dat door partijen was ondertekend, in de beschikking opgenomen, met uitzondering van bepaalde artikelen die door de vrouw waren aangevochten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en elke partij is verantwoordelijk voor zijn of haar eigen proceskosten. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter mr. C.S. Goedèl, tevens kinderrechter, in aanwezigheid van griffier mr. A.E.J. van Schie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/331861 / FA RK 22-4270
Beschikking d.d. 7 november 2023 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. G.A. Verhoeven, gevestigd te 's-Gravenhage,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. S.S. Oedit Doebé, gevestigd te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 14 september 2022;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek, ingekomen op 30 november 2022;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek, ingekomen op 3 januari 2023.
1.2.
Bij de stukken bevinden zich het door partijen op 23 juni 2022 en 6 juli 2022 ondertekende convenant en ouderschapsplan.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2023.
Bij die gelegenheid zijn verschenen de man, bijgestaan door mr. G.A. Verhoeven, en de vrouw, bijgestaan door mr. S.S. Oedit Doebé en mr. P.P. Klokkers.
1.4.
De minderjarige [de minderjarige] heeft voorafgaand aan de zitting haar mening in raadkamer kenbaar gemaakt.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar in beperkte gemeenschap gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] .
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
2.3.
Artikel 5 van het door partijen ondertekende convenant houdt, voor zover hier van belang in:
“Artikel 5: Fiscale regeling
Partijen stellen vast dat zij tot en met het kalenderjaar 2021 fiscaal partners zijn. Tot en met dat jaar zullen zij in overleg met elkaar de aangiftes inkomstenbelasting (laten) doen. De aanslagen inkomstenbelasting die betrekking hebben op de jaren waarin men fiscaal partner was komen voor rekening van beide partijen ieder voor de helft, zodra de aanslag onherroepelijk vaststaat. Eventuele teruggaven over deze periode zullen door partijen bij helft worden gedeeld. Vanaf 1 januari 2022 zal ieder der partijen de eigen aangifte doen dan wel laten doen en de aanslagen die op die aangifte betrekking hebben voor zijn/haar eigen rekening nemen. Een eventuele teruggave zal ieder der partijen kunnen behouden.”
2.4.
Scheiding
2.4.1.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
ouderschapsplan
2.4.2.
Partijen hebben onderling een regeling getroffen die is vermeld in het aan deze beschikking gehechte ouderschapsplan.
De man heeft verzocht te bepalen dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat het ouderschapsplan met uitzondering van de artikelen 2 Hoofdverblijfplaats en 7 Kinderalimentatie deel uitmaakt van deze beschikking.
De man heeft zich daartegen niet verweerd.
De rechtbank zal, conform het verzoek van de vrouw, als onweersproken en op de wet gegrond bepalen dat het door partijen op 23 juni 2022 en 6 juli 2022 ondertekende ouderschapsplan deelt uitmaakt van deze beschikking, met uitzondering van de artikelen 2 Hoofdverblijfplaats en 7 Kinderalimentatie.
convenant
2.4.3.
Partijen hebben onderling een regeling getroffen die is vermeld in het aan deze beschikking gehechte convenant.
De man heeft verzocht te bepalen dat het convenant deel uitmaakt van deze beschikking.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat het convenant met uitzondering van artikel 5: Fiscale regelingen deelt uitmaakt van deze beschikking.
De man heeft daartegen verweer gevoerd.
De beoordeling van deze vordering zal hieronder nader worden besproken, nu partijen twisten over de uitleg van dit artikel.
2.5.
Verblijfplaats
2.5.1.
De vrouw heeft, bij gewijzigd verzoek ter zitting, verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar zal zijn.
De man heeft zich daartegen niet verweerd.
2.5.2.
De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond. Niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet.
2.6.
Onderhoudsbijdrage
2.6.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderbijdrage) vast te stellen van € 200 per maand, met ingang van 1 november 2022 en voor het eerst te indexeren per 1 januari 2023. Voorts heeft de vrouw verzocht te bepalen dat de man vanaf het tijdstip waarop [de minderjarige] meerderjarig wordt de alimentatie aan [de minderjarige] op een door haar aan te wijzen bankrekening zal overmaken.
Ter zitting heeft de vrouw heeft verzoek ten aanzien van het kindgebonden budget en de kinderbijslag ingetrokken.
De man heeft zich daartegen niet verweerd.
2.6.2.
De rechtbank zal het verzoek met betrekking tot de kinderbijdrage toewijzen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond. De man heeft ter zitting toegezegd dat hij de achterstallige kinderbijdrage in verband met de wettelijke indexering alsnog aan de vrouw zal betalen. Voorts zal hij de kinderbijdrage als periodieke overboeking instellen, zodat hij de kinderbijdrage voortaan tijdig aan de vrouw voldoet.
De rechtbank zal het verzoek ten aanzien van de onderhoudsbijdrage voor [de minderjarige] vanaf het tijdstip dat zij meerderjarig is afwijzen. Als [de minderjarige] meerderjarig wordt zal de kinderbijdrage op grond van artikel 1:395b Burgerlijk Wetboek (BW) van rechtswege worden omgezet in een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie. Vanaf dat moment dient de man de onderhoudsbijdrage aan [de minderjarige] te betalen.
2.7.
Verdeling
2.7.1.
De man heeft verzocht de tussen de partijen bestaande gemeenschap vast te stellen door te bepalen dat de man de belastingenschulden voor zijn rekening dient te nemen en daarbij te bepalen dat de vrouw een bedrag van € 7.371,50 aan de man voldoet.
De man heeft daartoe aangevoerd dat partijen het niet eens zijn over de verdeling van de belastingaanslagen over de jaren 2019, 2020 en 2021. Over 2019 kreeg de man een belastingaanslag van € 8.238. Over het jaar 2021 moet de man inkomstenbelasting betalen ter hoogte van € 6.505. De totale openstaande belastingschuld bedraagt € 14.743. De man verzoekt te bepalen dat partijen dit bedrag bij helfte moeten dragen.
2.7.2.
De vrouw heeft daartegen verweer gevoerd en heeft verzocht te bepalen dat de vrouw het bedrag van € 25,50 aan de man zal betalen.
De vrouw heeft daartoe aangevoerd dat de man over de jaren 2019-2021 € 14.743 aan de fiscus moest betalen terwijl de vrouw over de jaren 2019-2021 € 16.894 aan de fiscus moest betalen. De vrouw heeft derhalve € 2.151 meer belasting moeten betalen dan de man ten laste van de gemeenschap. Voorts heeft de vrouw in 2019 een teruggave van € 2.202 gekregen ten gunste van de gemeenschap.
De vrouw heeft derhalve van de man te ontvangen (2.151 : 2 =) € 1.075,50
En de man heeft van de vrouw te ontvangen (2.202 : 2 =) € 1.101
Na verrekening dient de vrouw aan de man te betalen € 25,50.
De vrouw stelt dat de man op oneigenlijke wijze de helft van de door hem nog te betalen belastingschuld op haar afwentelt. Dat is in strijd met artikel 5 van het convenant en de redelijkheid en billijkheid, aldus de vrouw. Voorts stelt de vrouw dat de schuld niet is aan te merken als kosten ten behoeve van de huishouding zoals bedoeld in artikel 1:85 BW (waarbij zij verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 21 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2134) en dat de schuld aan de man verknocht is.
2.7.3.
Als peildatum voor het bepalen van de omvang van de ontbonden huwelijksgemeenschap heeft te gelden de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 14 september 2022.
2.7.4.
De rechtbank zal, nu onvoldoende informatie voorhanden is om de verdeling vast te stellen, de wijze van verdeling gelasten.
2.7.5.
Partijen verschillen van mening over de uitleg van het hiervoor onder rechtsoverweging 2.3. aangehaalde artikel 5 van het convenant. Bij de uitleg van een convenant gaat het niet alleen om de bewoordingen die daarin zijn gebruikt, maar ook om de betekenis die partijen daaraan over en weer mochten toekennen en om hetgeen zij over en weer daarbij redelijkerwijze van elkaar mochten verwachten (het zgn. Haviltex-criterium). De rechtbank is, met inachtneming van deze Haviltex-maatstaf, van oordeel dat partijen, die beiden bij de totstandkoming van het convenant zijn vertegenwoordigd door een advocaat, over en weer redelijkerwijs ervan uit mochten gaan dat zij ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de op peildatum aanwezig zijnde belastingschuld ter hoogte van € 14.743. Deze uitleg wordt ondersteund door het feit dat de huwelijksgemeenschap van partijen op grond van artikel 1:94 lid 7 BW alle tijdens het bestaan van de gemeenschap ontstane schulden van ieder van de echtgenoten omvat, partijen gedurende het hele jaar 2019 fiscaal partners waren en zij expliciet zijn overeengekomen ieder voor de helft draagplichtig te zijn voor de aanslagen inkomstenbelasting die betrekking hebben op de jaren waarin zijn fiscaal partner waren. Waarbij wordt opgemerkt dat partijen vóór en tijdens het huwelijk fiscale partners waren. De vrouw heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een andere uitleg zouden leiden.
Voorts voert de vrouw kennelijk aan dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de helft van de niet betaalde belastingen op haar wordt afgewenteld.
Een schuld kan alleen in uitzonderlijke gevallen op grond van de redelijkheid en billijkheid ten laste worden gebracht van de echtgenoot die schuld heeft veroorzaakt. Van bijzondere omstandigheden is niet gebleken, zodat de vrouw haar beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid, tegenover de gemotiveerde betwisting van de man, onvoldoende heeft onderbouwd. De op de vrouw betrekking hebbende aanslagen inkomstenbelasting zijn reeds voor de peildatum uit de huwelijksgemeenschap voldaan en partijen blijven na de ontbinding van de gemeenschap ieder aansprakelijk voor de schulden waarvoor zij voordien aansprakelijk waren. Of de te betalen belastingen zijn aan te merken als uitgaven of als kosten van de huishouding, is daarbij niet relevant.
Tot slot kan een schuld alleen onder uitzonderlijke omstandigheden als verknocht worden beschouwd. Dit is niet gesteld of gebleken, zodat ook dit verweer van de vrouw niet slaagt.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de op peildatum aanwezig zijnde belastingschuld ter hoogte van € 14.743. De rechtbank kan niet bepalen dat de man deze schuld voor zijn rekening neemt en dat de vrouw een bedrag van € 7.371,50 aan de man voldoet. De interne draagplicht van de echtgenoten volgt uit artikel 1:100 lid 1 BW: ieder draagt de helft van deze schulden, tenzij anders is bepaald bij huwelijkse voorwaarden of bij overeenkomst die tussen de echtgenoten bij geschrift is gesloten met het oog op de aanstaande ontbinding van de gemeenschap anders dan door de dood of ten gevolge van opheffing bij huwelijkse voorwaarden. De echtgenoot die een schuld voor een groter deel heeft voldaan dan met zijn draagplicht overeenstemt, heeft voor het meerdere verhaal op de andere echtgenoot.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank, conform het verzoek van de man, bepalen dat het door partijen op 23 juni 2022 en 6 juli 2022 ondertekende convenant deelt uitmaakt van deze beschikking en ligt het verzoek van de vrouw voor afwijzing gereed.
2.8.
Proceskosten
2.8.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] op [huwelijksdatum] ;
3.2.
bepaalt dat het aangehechte, door partijen op 23 juni 2022 en 6 juli 2022 ondertekende ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking, met uitzondering van de artikelen 2 Hoofdverblijfplaats en 7 Kinderalimentatie;
3.3.
bepaalt dat het aangehechte, door partijen op 23 juni 2022 en 6 juli 2022 ondertekende convenant deel uitmaakt van deze beschikking;
3.4.
bepaalt dat de minderjarige:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [huwelijksdatum] ,
haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
3.5.
bepaalt dat de man € 200 per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarige, met ingang van 1 november 2022 en voor het eerst te indexeren per 1 januari 2023, en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
3.6.
gelast de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt:
- partijen dienen de belastingschuld van € 14.743 op peildatum 14 september 2022 bij helfte te dragen, waarbij voor zover een van de partijen meer dan de helft van deze schuld heeft voldaan, een regresrecht op de andere partij verkrijgt;
3.7.
verklaart de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, de kinderbijdrage en de verdeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
3.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.S. Goedèl, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.E.J. van Schie op 7 november 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.