ECLI:NL:HR:2009:BI4725
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid vordering benadeelde partij in cassatie en beoordeling van schadevergoeding
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de vordering tot schadevergoeding van een benadeelde partij in cassatie. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte, geboren in 1986, in hoger beroep is veroordeeld. De advocaat van de verdachte, mr. G. Spong, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde straf en de vordering van het Korps Landelijke Politiediensten, en tot vermindering van de opgelegde straf.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie kunnen leiden. Het derde middel, dat stelt dat het Hof de politiediensten ten onrechte als benadeelde partij heeft aangemerkt, wordt verworpen. De Hoge Raad stelt vast dat in cassatie niet voor het eerst kan worden geklaagd over de ontvankelijkheid van de vordering tot schadevergoeding, omdat dit een feitelijke beoordeling vereist die in cassatie niet mogelijk is. De verdediging heeft in hoger beroep geen verweer gevoerd tegen de ontvankelijkheid van de benadeelde partijen, wat betekent dat dit verweer niet meer kan worden ingediend in cassatie.
Daarnaast merkt de Hoge Raad op dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, maar verbindt hieraan geen rechtsgevolg. De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep van de verdachte, en het arrest wordt uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.