ECLI:NL:HR:2009:BI0524
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Beslag onder klager ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering en beoordeling van rechthebbendheid
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem, waarin het klaagschrift van de klager tot opheffing van een beslag op een geldbedrag van 41.000 Zwitserse francs werd afgewezen. De klager, geboren in 1958 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, had het geldbedrag in beslag genomen op 1 mei 2005. De rechtbank oordeelde dat het belang van de strafvordering zich niet langer verzet tegen de opheffing van het beslag, maar dat de teruggave aan de klager niet mogelijk was omdat een ander, die als rechthebbende werd aangemerkt, aanspraak kon maken op het geld. De klager had verklaard dat het geld van een vriend was, wat de rechtbank leidde tot de conclusie dat de teruggave aan de klager maatschappelijk niet verantwoord was.
De Hoge Raad herhaalt in zijn beschikking relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en bevestigt het oordeel van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank niet onjuist heeft geoordeeld door te concluderen dat de klager niet als rechthebbende kan worden aangemerkt, gezien zijn eigen verklaring dat het geld van een ander is. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de klager, waarmee de beslissing van de rechtbank in stand blijft. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor rechters om zorgvuldig te overwegen wie als rechthebbende kan worden aangemerkt bij inbeslagname van goederen, en dat de belangen van de strafvordering en de maatschappelijke verantwoordelijkheid hierbij een belangrijke rol spelen.