ECLI:NL:HR:2009:BB5878

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
44072
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • A.R. Leemreis
  • J.A.C.A. Overgaauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de toepassing van de foutenleer bij informele kapitaalstortingen en de correctie van winst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 maart 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de toepassing van de foutenleer in het belastingrecht, specifiek in relatie tot een informele kapitaalstorting door belanghebbende, X B.V. De Inspecteur had bij het vaststellen van de vennootschapsbelasting voor het jaar 2001 een eerder vastgesteld verlies gedeeltelijk verrekend met de belastbare winst van belanghebbende. Dit leidde tot een geschil over de vraag of een in 1998 ontvangen bedrag van € 235.669 ten laste van de winst van het jaar 2001 mocht worden gebracht.

De Rechtbank te Breda verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, maar het Hof oordeelde dat de niet-activering van een recht op vrijwaring, dat in 1991 door belanghebbende was verkregen, een inbrengfout vormde. Het Hof stond belanghebbende toe om dit recht alsnog als activum op de fiscale openingsbalans per 1 januari 2001 op te nemen, en om het bedrag van € 235.669 als totaalwinstcorrectie in mindering te brengen. De Staatssecretaris ging in cassatie tegen deze uitspraak.

De Hoge Raad oordeelde dat de in 1998 gemaakte fout niet met toepassing van de foutenleer in het onderhavige jaar kon worden gecorrigeerd. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Dit arrest benadrukt de strikte toepassing van de foutenleer en de voorwaarden waaronder correcties op eerdere jaren kunnen plaatsvinden.

Uitspraak

Nr. 44.072
13 maart 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 25 april 2007, nr. 06/00249, betreffende een ten aanzien van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) gegeven beschikking als bedoeld in artikel 21a, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
1. Het geding in feitelijke instanties
De Inspecteur heeft, gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag in de vennootschapsbelasting van belanghebbende voor het jaar 2001, het over eerdere jaren vastgestelde verlies (gedeeltelijk) verrekend met de belastbare winst van belanghebbende over het jaar 2001. De beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te Breda heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Mede gelet op de herstelbeslissing van 23 mei 2007 heeft het Hof het hoger beroep gegrond verklaard en het verrekende verlies verminderd met € 235.669 tot € 3.604.086. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 25 september 2007 geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. In 1991 heeft A B.V. (hierna: A) haar aandelen in belanghebbende verkocht aan B SA. Bij de verkoopovereenkomst heeft A bij wijze van derdenbeding ten behoeve van belanghebbende een recht op vrijwaring bedongen met betrekking tot claims ter zake van door belanghebbende verstrekte garanties voor bepaalde producten. Belanghebbende heeft het recht op vrijwaring aanvaard. Zij heeft in de jaren tot en met 2000 geen balanspost opgevoerd. Op grond van de vrijwaringsverplichting heeft A ter zake van door afnemers bij belanghebbende ingediende en vergolden schadeclaims over de periode 1991 tot en met 1997 in 1998 aan belanghebbende een bedrag betaald van € 235.669. In 2003 heeft A aan belanghebbende een additionele betaling gedaan tot een bedrag van € 561.548. Dit bedrag heeft betrekking op schadeclaims van afnemers over de periode 1998 tot en met 2000 en kosten gemaakt in verband met de schadeclaims (periode 1991-2000).
3.1.2. Belanghebbende heeft in 1998 het van A ontvangen bedrag van € 235.669 tot haar winst gerekend. In cassatie is niet in geschil dat het in dat jaar nog vorderbare bedrag van € 561.548 niet tot (totaal)winst van de belanghebbende moet worden gerekend maar informeel kapitaal vormt. Voorts is niet in geschil dat aan het in 1991 ingebrachte recht ten tijde van de inbreng een waarde moet worden toegekend van € 797.444. Het oudste fiscaal nog openstaande jaar is 2001.
3.2. Voor het Hof was in geschil of belanghebbende met toepassing van de zogenoemde foutenleer het in 1998 ontvangen en in dat jaar in de belastingheffing betrokken bedrag van € 235.669 ten laste van de winst van het onderhavige jaar (2001) mag brengen.
Het Hof heeft overwogen dat het niet-activeren van het in 1991 door belanghebbende verkregen recht op vrijwaring met een waarde van € 797.444 een zogenoemde inbrengfout vormde die heeft geleid tot een onjuiste vaststelling van de totaalwinst, welke inbrengfout - aldus het Hof - dient te worden hersteld. Teneinde deze fout te herstellen moet het, aldus het Hof, belanghebbende conform haar wens worden toegestaan om op haar fiscale openingsbalans per 1 januari 2001 alsnog een recht ter waarde van € 797.444 als activum op te nemen. De daarmee samenhangende vermogensvooruitgang dient fiscaal als een inbreng te worden geëlimineerd uit de belastbare winst 2001. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat het belanghebbende is toegestaan het als gevolg van die inbrengfout in 1998 ten onrechte tot de winst van dat jaar gerekende bedrag, groot € 235.669, in één keer als totaalwinstcorrectie op dat activum in mindering te brengen en dat bedrag aan te merken als fiscaal verlies 2001. Aldus wordt de in 1998 gemaakte fout bij het bepalen van de totaalwinst in 2001 hersteld. Het middel richt zich tegen deze oordelen.
3.3.1. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. De zogenoemde foutenleer dient ertoe te voorkomen dat ingeval het eindvermogen van het voorafgaande jaar niet naar de voorschriften van de wet en overeenkomstig goed koopmansgebruik is vastgesteld een stuk bedrijfswinst onbelast blijft, hetzij dubbel wordt belast (vgl. HR 22 oktober 1953, nr. 11064, B. 9293).
3.3.2. In het onderhavige geval betreft de in het verleden gemaakte fout het ter zake van de verkrijging van een vordering ad € 235.669 niet in aanmerking nemen van een informele kapitaalstorting. Voor zover deze vordering in aan het onderhavige jaar voorafgaande jaren is afgelost, vormt deze geen onderdeel meer van het ondernemingsvermogen en leidt deze fout in zoverre niet tot een onjuiste vaststelling van het eindvermogen van het voorafgaande jaar. Voor zover de vordering is afgelost, kan deze derhalve niet bij de vaststelling van het eindvermogen van het voorafgaande jaar in aanmerking worden genomen. De in 1998 gemaakte fout kan niet met toepassing van de zogenoemde foutenleer in het onderhavige jaar worden gecorrigeerd.
3.3.3. Op grond van het hiervoor in 3.3.2 overwogene slaagt het middel. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2009.