In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbenden tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de afwijzing van hun verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2012 door de Inspecteur werd bevestigd. De belanghebbenden, die in deze zaak als natuurlijke personen optreden, hebben in 2017 een verzoek ingediend om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2012, omdat zij van mening zijn dat er een fiscale fout is gemaakt in 2010 met betrekking tot de stille reserves van de bedrijfsgebouwen van de BV waarin zij aandeelhouder zijn. De Inspecteur heeft dit verzoek afgewezen, wat leidde tot de procedure bij de rechtbank en uiteindelijk het hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
De rechtbank oordeelde dat de Inspecteur terecht het verzoek om ambtshalve vermindering had afgewezen, omdat de fiscale transparantie van de BV per 1 januari 2010 was beëindigd en de gemaakte fout niet doorwerkte in de balanswaardering. Het Hof bevestigt deze uitspraak en stelt dat de foutenleer niet van toepassing is, omdat de stille reserves in 2010 niet in aanmerking zijn genomen, maar dat dit geen invloed heeft op de totaalwinst van de ondernemer. Het Hof concludeert dat de Inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2012 terecht heeft afgewezen, en dat het hoger beroep ongegrond is.
De uitspraak is gedaan door de derde meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 februari 2022. De proceskosten en het griffierecht worden niet vergoed, en de beslissing is openbaar uitgesproken. Belanghebbenden kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.