ECLI:NL:HR:2008:BF3257
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- J.C. van Oven
- C.A. Streefkerk
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Overheidsaansprakelijkheid en de rechtmatigheid van bouwvergunningen na vernietiging van besluiten
In deze zaak hebben eisers, [Eiser 1] en [Eiseres 2], de Gemeente Rotterdam gedagvaard wegens onrechtmatig handelen met betrekking tot de verlening van een bouwvergunning. De eisers vorderden een schadevergoeding van € 295.366,83, omdat zij meenden dat de Gemeente onrechtmatige besluiten had genomen. De rechtbank te Rotterdam oordeelde dat het primaire besluit van 10 december 1996 onrechtmatig was, maar de Gemeente ging in hoger beroep. Het gerechtshof te 's-Gravenhage vernietigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat het primaire besluit in stand was gebleven en onherroepelijk was geworden. Dit leidde tot de conclusie dat de burgerlijke rechter van de rechtmatigheid van het besluit moest uitgaan, ondanks de eerdere vernietiging van de beslissing op bezwaar door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De Hoge Raad heeft het beroep van de eisers verworpen en geoordeeld dat de Gemeente niet onrechtmatig had gehandeld. De Hoge Raad benadrukte dat de rechtmatigheid van het primaire besluit niet alleen afhankelijk is van de inhoud, maar ook van de besluitvorming die na de vernietiging van de beslissing op bezwaar plaatsvindt. De Hoge Raad oordeelde dat de Gemeente niet aansprakelijk was voor de schade die eisers hadden geleden door het besluit van 10 december 1996, omdat het besluit uiteindelijk onherroepelijk was geworden. De eisers werden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Gemeente waren begroot op € 5.987,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.