ECLI:NL:GHARL:2016:7937

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 oktober 2016
Publicatiedatum
4 oktober 2016
Zaaknummer
200.162.054
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een besluit op bezwaar en de gevolgen voor het primaire besluit in een civiele procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een groep appellanten tegen de Gemeente Hengelo. De appellanten, wonende te Hengelo, hebben bezwaar gemaakt tegen een door de gemeente verleende bouwvergunning voor een bedrijfsverzamelgebouw. De rechtbank Overijssel heeft in eerste aanleg de vorderingen van de appellanten afgewezen, omdat het primaire besluit, de bouwvergunning, formele rechtskracht had gekregen na de vernietiging van het besluit op bezwaar door de bestuursrechter. De bestuursrechter had eerder geoordeeld dat de bezwaren van de appellanten tegen de vergunning ongegrond waren. De appellanten vorderden schadevergoeding van de gemeente, stellende dat zij schade hadden geleden door de onrechtmatige beslissing van de gemeente. Het hof oordeelt dat de appellanten niet voldoende bewijs hebben geleverd voor het causaal verband tussen de gestelde schade en het primaire besluit. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de appellanten af. De kosten van het hoger beroep worden aan de appellanten opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.162.054
(zaaknummer rechtbank C/08/136851)
arrest van 4 oktober 2016
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

2.
[appellant 2],
3.
[appellant 3],
4.
[appellant 4],
5.
[appellant 5],
6.
[appellant 6],
7.
[appellant 7],
allen wonende te [plaatsnaam] ,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk: [appellanten] ,
advocaat: mr. D.S. Muller,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Hengelo,
zetelende te Hengelo (O),
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: de gemeente Hengelo,
advocaat: mr. A.T. Bolt.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
16 april 2013 en 27 augustus 2014 die de rechtbank Overijssel (team kanton en handelsrecht, locatie Almelo) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 25 november 2014,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals vastgesteld in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.3 van het bestreden vonnis van 27 augustus 2014, die hierna voor de leesbaarheid van dit arrest opnieuw zullen worden weergegeven.
3.1
Op 7 september 2009 heeft het college van Burgemeester en Wethouders van de
gemeente Hengelo (hierna: B&W) een vergunning verleend aan [maatschap X] ten behoeve van het realiseren van een bedrijfsverzamelgebouw, bestaande uit 26 units, op het terrein gelegen achter de woningen van [appellanten] Vervolgens is de bouw daarvan gerealiseerd.
3.2
[appellanten] hebben tegen de verleende vergunning bezwaar gemaakt, welk
bezwaarschrift op 19 januari 2010 door het college van B&W (hierna: B&W) ongegrond is verklaard. Hiertegen hebben [appellanten] beroep ingesteld bij de rechtbank Almelo, sector bestuursrecht (hierna: de bestuursrechter).
3.3
Bij (eind)uitspraak van 19 oktober 2011, verzonden op 20 oktober 2011, heeft de bestuursrechter het beroep van eisers gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan geheel in stand blijven.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellanten] hebben in eerste aanleg, verkort weergegeven, gevorderd dat de rechtbank de gemeente Hengelo veroordeelde tot betaling van € 25.000,- aan [appellant 1] en [appellant 2] , van € 20.000,- aan [appellant 3] en [appellant 4] , van € 20.000,- aan [appellant 5] en van € 26.000,- aan [appellant 6] en [appellant 7] , al deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en voorts tot betaling van € 2.785,- aan [appellanten] ter vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van de gemeente Hengelo in de kosten van de procedure.
[appellanten] stelden daartoe, kort samengevat, dat de bestuursrechter hun (hiervoor onder 3.2 bedoelde) beroep gegrond heeft verklaard en het bestreden besluit heeft vernietigd. Ten gevolge van de besluitvorming van de gemeente Hengelo hebben zij schade geleden. Met de vernietiging van het besluit door de bestuursrechter is de onrechtmatigheid ervan, aldus [appellanten] , gegeven. Zij vorderen daarom vergoeding van de waardedaling van hun woningen als schade die daarvan het gevolg is.
4.2
De gemeente Hengelo heeft tegen die vorderingen gemotiveerd verweer gevoerd. Zij voerde daartoe, kort samengevat, aan dat de bestuursrechter de beslissing op bezwaar van B&W wel heeft vernietigd, maar dat de reden daarvoor is gelegen in het feit dat deze destijds niet goed genoeg was onderbouwd. De bestuursrechter komt in zijn (eind)uitspraak tot het oordeel dat alle door [appellanten] aangevoerde bezwaren zijn weggenomen. De gemeente Hengelo heeft zich voorts beroepen op het bestuursrechtelijke stelsel van rechtsmiddelen dat er toe leidt dat vernietiging van de door [appellanten] bestreden beslissing op bezwaar het primaire besluit (de hiervoor onder 3.1 bedoelde bouwvergunning), bij gebreke van hoger beroep tegen de uitspraak van de bestuursrechter door [appellanten] , niet heeft aangetast, zodat dit formele rechtskracht heeft gekregen en in deze procedure voor rechtmatig moet worden gehouden. Voor vergoeding van de door [appellanten] gestelde schade bestaat dan ook geen grond, aldus nog steeds de gemeente Hengelo. Subsidiair heeft de gemeente aangevoerd dat er geen verband bestaat tussen de gestelde onrechtmatigheid van het primaire besluit en de vermeende schade. Zij concludeert ook dat uit de taxatierapporten niet de gestelde schade naar voren komt, die zij ook betwist, althans naar haar mening nader dient te worden onderzocht.
4.3
De rechtbank heeft bij vonnis van 27 augustus 2014 de vorderingen van [appellanten] afgewezen, omdat zij met de gemeente Hengelo oordeelde dat het primaire besluit door de vernietiging van ‘het bestreden besluit’ door de bestuursrechter niet is aangetast, dat het primaire besluit formele rechtskracht heeft gekregen en dat van de
rechtmatigheid daarvan moet worden uitgegaan. Anders dan door [appellanten] werd
voorgesteld, oordeelde de rechtbank dat de wijzigingen in de Algemene wet
bestuursrecht (daterend van 14 december 2009) hierin geen verandering brengen. Uit de
inhoudelijke overwegingen van de bestuursrechter volgt immers reeds dat de aanpassingen door de gemeente Hengelo de toets der kritiek kunnen doorstaan. Om die reden is, aldus de rechtbank, dan ook besloten om de gevolgen in stand te laten.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
[appellanten] hebben tegen dit vonnis twee grieven aangevoerd. Met de eerste grief komen zij op tegen het oordeel van de rechtbank in de rechtsoverwegingen 4.1, 4.2 en 4.3 dat het besluit van de gemeente Hengelo niet als onrechtmatig kan worden betiteld, waardoor er geen sprake is van een onrechtmatige overheidsdaad. Met de tweede grief klagen zij over het oordeel van de rechtbank dat aan de beoordeling van de schade niet hoeft te worden toegekomen. Mede gelet op de devolutieve werking van het hoger beroep, in geval (één van) de grieven mocht(en) slagen, ligt het onderhavige geschil daarmee ten volle voor aan de beoordeling van het hof.
5.2
In verband met de eerste grief stelt het hof voorop dat de rechtbank in de rechtsoverwegingen 4.1, 4.2 en 4.3 van het bestreden vonnis, waartegen deze grief is gericht, tot de slotsom komt dat van de rechtmatigheid van het primaire besluit van B&W (de hiervoor onder 3.1 bedoelde bouwvergunningverlening betreffende) moet worden uitgegaan. Met ‘het besluit’ wordt in grief 1 dan ook kennelijk gedoeld op dat primaire besluit en niet op het vernietigde besluit, zijnde de beslissing van B&W d.d. 19 januari 2010 op het bezwaar van [appellanten] tegen de (hiervoor onder 3.1 bedoelde) bouwvergunningverlening aan [maatschap X] (hierna ook: de beslissing op bezwaar), tegen welke beslissing [appellanten] bij hem (de bestuursrechter) in beroep waren gekomen.
Na een tweetal tussenuitspraken van respectievelijk 27 oktober 2010 en 25 mei 2011 verklaarde de bestuursrechter bij uitspraak van 19 oktober 2011 het beroep van [appellanten] tegen de beslissing op bezwaar gegrond en vernietigde deze. Grondslag voor de vernietiging van de beslissing op bezwaar vormde, zo blijkt uit laatstgenoemde uitspraak, dat deze een deugdelijke motivering ontbeerde. Daarbij kwam de bestuursrechter tot de slotsom dat B&W het in de genoemde tussenuitspraken door hem (de bestuursrechter) geconstateerde gebrek, met name betreffende de benodigde parkeergelegenheid en de eisen omtrent de bereikbaarheid volgens artikel 2.5.3 van de Bouwverordening, hebben hersteld, zodat de rechtsgevolgen van het besluit geheel in stand konden worden gelaten.
Tegen die uitspraak van de bestuursrechter van 19 oktober 2011 hebben [appellanten] geen hoger beroep ingesteld, hetgeen meebrengt dat deze onherroepelijk is geworden en in beginsel bindende kracht heeft voor de burgerlijke rechter in een later geding tussen partijen.
5.3
De rechtbank heeft overeenkomstig inmiddels vaste rechtspraak van de Hoge Raad kennelijk tot uitgangspunt genomen, dat het primaire besluit rechtmatig is, ook voor zover de rechtmatigheid ervan wordt beoordeeld naar het tijdstip waarop het is genomen, omdat de bestuursrechtelijke procedure er uiteindelijk in heeft geresulteerd dat het primaire besluit in stand is gebleven en onherroepelijk is geworden (Hoge Raad 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF3257, [naam arrest] ). Om hun schade vergoed te krijgen hadden [appellanten] volgens die rechtspraak moeten doorprocederen totdat het primaire besluit zou zijn herroepen, vernietigd of ingetrokken.
Ter verdediging van de onrechtmatigheid van (ook) het primaire besluit beroepen [appellanten] zich, zo begrijpt het hof, op oudere rechtspraak van de Hoge Raad volgens welke een overheidslicham een onrechtmatige daad pleegde door een beschikking te nemen en te handhaven die naderhand door de rechter werd vernietigd wegens strijd met de wet of anderszins, waarmee dan in beginsel ook de schuld van het overheidslichaam was gegeven (zie bijvoorbeeld: Hoge Raad 31 mei 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0261, [naam arrest 2] ). Deze rechtspraak evenwel dateert van vóór de inwerkingtreding van de Algemene wet bestuursrecht. Sedertdien beperkt de bestuursrechter zich tot de vernietiging van de beslissing op bezwaar en is het in beginsel aan het bestuursorgaan om, voor zover de heroverweging in bezwaar daartoe aanleiding geeft, het primaire besluit te herroepen en voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit te nemen. In zoverre is de door [appellanten] in de toelichting op hun eerste grief vermelde rechtspraak door de in de aanhef van deze overweging bedoelde rechtspraak achterhaald.
Voor de stellingname van [appellanten] zijn wel aanknopingspunten te vinden in de rechtspraak van de bestuursrechter. Deze kijkt naar de reden voor de vernietiging van het besluit op bezwaar: als aan het primaire besluit hetzelfde gebrek kleeft als aan het vernietigde besluit op bezwaar, wordt ook het primaire besluit onrechtmatig geoordeeld (zie in die zin bijvoorbeeld Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 15 december 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AR7586 ( [naam arrest 3] )).
Uit hoofde van taak- en rechtsmachtverdeling heeft de burgerlijke rechter (voorshands) vastgehouden aan de door de Hoge Raad voorgestane koers en zich niet door uitleg van diens rechtspraak op het werkterrein van de bestuursrechter willen begeven.
5.4
Het hof zal het oordeel over de (on)rechtmatigheid van het primaire besluit in deze zaak in het midden laten. Zelfs indien met [appellanten] , overeenkomstig de door de bestuursrechter gehanteerde lijn, immers veronderstellenderwijs van de onrechtmatigheid van (ook) het primaire besluit zou worden uitgegaan – in dit geval blijkt uit de vernietiging van de beslissing op bezwaar onmiskenbaar dat het primaire besluit, op het tijdstip waarop het is genomen, met hetzelfde gebrek als het vernietigde besluit op bezwaar was behept – dan betekent dat nog niet dat de vorderingen van [appellanten] kunnen worden toegewezen. Daartoe dienen [appellanten] immers, zoals de gemeente heeft betoogd, onder meer ook te stellen en bewijzen dat er tussen de door hen gestelde schade en het verondersteld onrechtmatige primaire besluit causaal verband bestaat.
5.5
De gemeente heeft zich er ter weerspreking daarvan allereerst op beroepen dat het hier in verband met de bedoelde vernietiging slechts om een motiveringsgebrek gaat. Bovendien had, zo voert zij aan, harerzijds van meet af aan een rechtmatig besluit kunnen worden genomen dat dezelfde schade tot gevolg had gehad: de gemeente had, zo blijkt uit de uitspraak van de bestuursrechter, voor exact hetzelfde gebouw ook een rechtmatige vergunning kunnen verlenen. Zij betwist voorts dat de geschetste bereikbaarheidsproblematiek en daarmee de gestelde waardedaling van de woningen van [appellanten] wordt veroorzaakt door de omvang van het bedrijfsverzamelgebouw. De vermeende waardevermindering is, zo voert de gemeente aan, volgens de door [appellanten] ingeschakelde taxateur voor een aanzienlijk deel gelegen in omstandigheden waarvoor de gemeente volgens de bestuursrechter geen verantwoordelijkheid draagt. Zij verwijst in dat verband naar de volgende standaardformulering uit diens rapport:
‘Bij genoemde waarde is uitgegaan van een denkbeeldige situatie waarbij de bedrijfspanden gelegen achter de getaxeerde woningen beschikken over een betere infrastructuur waarbij de breedte van de verbindingsweg aan de juiste afmetingen voldoet en de huidige
parkeerproblematiek, met name voor wat betreft laden en lossen, geen overlast veroorzaakt. Zie voor een verdere uitleg van de problematiek ook de uitspraken van de rechtbank.’
[appellanten] gaan, aldus de gemeente, voorbij aan het feit dat de huidige situatie, met betrekking tot het laden en lossen, niet in strijd is met de gemeentelijke regelgeving. In haar tussenvonnis van 27 oktober 2010 heeft de bestuursrechter immers overwogen als volgt:
‘Eisers hebben tot slot nog gesteld dat direct achter hun perceel wordt geladen en gelost. De rechtbank moet echter oordelen dat dit laden en lossen op eigen terrein geschiedt, zodat op dit punt geen sprake is van een strijdige situatie met de bouwverordening.’
In het eindvonnis van 19 oktober 2011 overwoog de bestuursrechter ten slotte dat bij een juist gebruik van de parkeerplaatsen er voor [appellanten] geen belemmeringen ontstaan om hun perceel te bereiken.
Van het voorgaande uitgaande komt de gemeente – reeds bij conclusie van antwoord – tot de slotsom dat de bereikbaarheidsproblematiek die [appellanten] stellen te ondervinden, wordt veroorzaakt door het handelen van derden waarvoor de gemeente niet aansprakelijk kan worden gehouden.
Daaraan voegt de gemeente nog toe dat van de taxatierapporten met hiervoor aangehaalde standaardformulering niet kan worden uitgegaan. Daaruit blijkt immers niet, zo licht zij toe, tot welke problematische omstandigheden de vermeende bereikbaarheidsproblematiek nu feitelijk leidt. Een analyse van die problematiek met betrekking tot de afzonderlijke garages bijvoorbeeld ontbreekt.
5.6
Op al die verweren van de gemeente hebben [appellanten] bij conclusie van repliek en memorie van grieven slechts ten dele gerespondeerd. Zij hebben in wezen alleen betwist dat het hier – zoals de bestuursrechter in zijn onherroepelijke einduitspraak van
19 oktober 2011 heeft overwogen – zou gaan om een motiveringsgebrek, alsmede dat de gemeente van meet af aan een rechtmatig besluit kon nemen/zou hebben genomen dat dezelfde schade zou hebben veroorzaakt. Alle andere verweren, waarmee de gemeente de door [appellanten] gestelde schade evenzeer heeft bestreden (zie hiervoor onder 5.5), hebben [appellanten] niet weersproken, wat voor een afdoende betwisting daarvan wel noodzakelijk is en op hun weg had gelegen. Reeds de in het geheel niet weersproken betwisting door de gemeente dat de geschetste bereikbaarheidsproblematiek en daarmee de gestelde waardedaling van de woningen van [appellanten] wordt veroorzaakt door de omvang van het bedrijfsverzamelgebouw, kan immers aan het vereiste causaal verband (zie hiervoor onder 5.4) in de weg staan, ook indien er veronderstellenderwijs van zou worden uitgegaan dat de respons op de wel weersproken punten (zie hiervoor in deze overweging) toereikend zou zijn. Dit brengt mee dat het hoger beroep faalt, zelfs indien grief 1 mocht slagen.
6. De slotsom
6.1
Het hoger beroep faalt, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellanten] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de gemeente Hengelo zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.920,-
- salaris advocaat
€ 1.631,-(1 punt x tarief IV)
Totaal € 3.551,-.
6.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel (team kanton en handelsrecht, locatie Almelo) van 27 augustus 2014;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente Hengelo vastgesteld op € 1.920,- voor verschotten en op
€ 1.631,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellanten] in de nakosten, begroot op € 131,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,-- in geval [appellanten] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.F.J.N. van Osch, L.F. Wiggers-Rust en S.B. Boorsma en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2016.