Uitspraak
[appellante],
de Gemeente,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 12 april 2013, met grieven en producties (met grieven),
- de memorie van antwoord, met producties,
- een akte van [appellante] houdende overlegging van een tweetal producties,
- een antwoordakte,
- het gehouden pleidooi waarbij pleitnotities zijn overgelegd.
3.De beoordeling
grieven 1 en 2op tegen de aldus door de rechtbank vastgestelde feiten. Het hof zal deze grieven als eerste bespreken.
"[appellante] is omstreeks eind 2009 gestart met de bouw van de nieuwe (twaalf meter hoge) loods 5. De bouw is begin 2010 voltooid."[appellante] heeft aangevoerd dat dit niet (geheel) juist en onvolledig is. Zij heeft op 23 september 2009 opdracht gegeven te starten met de bouw van loods 5 en de loods is volgens planning eind mei 2010 voltooid, in die zin dat de loods toen wind- en waterdicht was. De Gemeente heeft deze gang van zaken niet bestreden, zodat het hof daar verder van zal uitgaan. Hetgeen [appellante] in grief 2 verder nog naar voren heeft gebracht raakt niet de hiervoor weergegeven rechtsoverweging 2.7.
“Bedrijventerrein [plaats] 2001”(gewijzigd) vastgesteld. Bij besluit van 7 april 2003 heeft het college van gedeputeerde staten van Groningen dit bestemmingsplan gedeeltelijk goedgekeurd. Het bestemmingsplan is op 12 juni 2003 in werking getreden.
“Bedrijventerrein [plaats] 2001",maar dat het college van burgemeester en wethouders
“(...) in het onderhavige geval onvoldoende inzichtelijk [heeft] gemaakt en onvoldoende [heeft] gemotiveerd dat het gebruik van loods 5 door eiseres niet onder het gebruiksovergangsrecht valt.(...)”.
grief 3keert [appellante] zich tegen rechtsoverweging 3.1. van het bestreden vonnis, waarin de rechtbank heeft overwogen:
"Zij begroot haar totale schade als gevolg van het onrechtmatig handelen door de gemeente op bijna € 6.000.000."Zij heeft aangevoerd dat het (voorlopige) schadebedrag van € 6.000.000,- is gebaseerd op de aanname dat de productie zoals deze in 2008 plaatsvond ongewijzigd had kunnen worden voortgezet. Dat is echter niet de gehele schade, aldus [appellante], omdat de schade nog altijd voortduurt, een aantal schadecomponenten nog niet in de berekening is meegenomen en geen rekening is gehouden met een uitbreiding van de productie.
grieven 5, 6 en 7die zich richten tegen de rechtsoverwegingen 4.3., 4.4. en 4.5. legt [appellante] het geschil in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor. Het hof zal deze grieven daarom gezamenlijk bespreken.
LJNAP0263,
NJ2004, 602):
a. er moet een spoedeisend belang bij een onmiddellijke voorziening zijn;
b. het bestaan van de vordering moet voldoende aannemelijk zijn;
c. in de afweging van de belangen van partijen moet het risico van de onmogelijkheid van terugbetaling ingeval van een toewijzing van de vordering worden betrokken.
LJN: AE3437,
NJ2003, 343).
LJN: AE4553,
NJ2003, 78). Het is aan [appellante] daartoe naar behoren feiten en omstandigheden te stellen. Het hof zal eerst ingaan op de aannemelijkheid van de vordering.
"Bedrijventerrein [plaats] 2001". Door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 20 juli 2012 is, zo heeft [appellante] gesteld, komen vast te staan dat de vergunning gewoon op grond van het bestemmingsplan "
bij recht"had kunnen worden verleend. Daarnaast heeft het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 19 juli 2010 ten onrechte het besluit van 7 september ingetrokken, aldus [appellante]. Daardoor heeft zij in de periode van 19 juli 2010 tot 12 mei 2011, de datum waarop het college bij (een nieuwe) beslissing op bezwaar het besluit van 7 september 2009 heeft gehandhaafd, niet over een toereikende bouwvergunning voor loods 5 kunnen beschikken. Verder heeft [appellante] aangevoerd dat ambtenaren van de Gemeente op 14 april 2010 haar raadsman in kennis hebben gesteld van het feit dat de bouwvergunning naar aanleiding van het advies van de Commissie Bezwaarschriften zou worden ingetrokken. Vanaf dat tijdstip heeft zij het niet langer verantwoord geacht te investeren in een sorteermachine en een balenpers.
LJN: BF3527,
NJ2009, 146, samengevat geoordeeld dat in het geval een bestuursrechtelijke procedure er uiteindelijk in heeft geresulteerd dat het primaire besluit in stand is gebleven en onherroepelijk is geworden, de burgerlijke rechter tot uitgangspunt dient te nemen dat het primaire besluit rechtmatig is.