Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
- bepaald dat de man huurder zal zijn van de woning aan [adres] te [woonplaats] met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
- bepaald dat partijen de woning op Curaçao ([kavel]) dienen te verkopen en dat de opbrengst van de woning aangewend dient te worden voor de aflossing van de lening aan [verweerder] Beheer B.V. (hierna: de stamrecht BV) en de hypothecaire lening aan Orco Bank en alle daarbij behorende betalingsverplichtingen;
- de aandelen in de stamrecht B.V. aan de man toegedeeld tegen een waarde nihil;
- de Toyota toegedeeld aan de man en bepaald dat hij de vrouw de helft van de waarde van € 3.911,- dient te betalen, zijnde € 1.955,50;
- bepaald dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor het op de peildatum aanwezige saldo, namelijk € 13.421,66, van het flexibel krediet, nummer [xxxxxx];
- bepaald dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de op de peildatum aanwezige schuld bij het CJIB, te weten € 2.911,60.
4.De omvang van het geschil
primair: de aanspraken jegens de stamrecht B.V. alsmede de aandelen in de stamrecht B.V. in de gemeenschap vallen, zodat deze gelijkelijk tussen partijen dienen te worden verdeeld;
5.De motivering van de beslissing
In het kader van de beëindiging van het dienstverband stelt [bedrijf] als eenmalige beëindigingsvergoeding aande heer [verweerder]ter beschikking een bedrag van EUR214.539,18(zeggetweehonderdveertienduizend en vijfhonderdnegenendertig euro en achttien eurocent) bruto als tegemoetkoming voor de in de toekomst te derven inkomsten”.
dat [bedrijf] B.V. te [vestigingsplaats] blijkens de stamrechtakte d.d. 2 oktober 2009 een aanspraak op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon in de zin van artikel 11, lid 1, sub g Wet op de loonbelasting 1964 heeft toegekend aan [verweerder];”
De toegekende aanspraak voorziet in:
a) aan [verweerder] toekomende periodieke uitkeringen die niet later ingaan dan in het jaar waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, of
De inkomsten ingevolge het stamrecht worden beschouwd als loon (inkomsten uit vroegere dienstbetrekking, niet zijnde pensioen of soortgelijke beloning) in de zin van artikel 10, lid 1 Wet op de loonbelasting 1964.”