In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 februari 2017, gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de vaststelling van partneralimentatie na de echtscheiding van partijen. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft op 11 november 2014 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Het huwelijk van partijen, dat op 14 februari 2008 is gesloten, is op 18 september 2015 ontbonden. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland te vernietigen, met betrekking tot de partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt eveneens om vernietiging van de beschikking van de rechtbank, met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
Het hof heeft de grieven van de vrouw en de man besproken. De vrouw heeft vier grieven ingediend, waarbij zij onder andere de behoefte aan partneralimentatie en de draagplicht voor een schuld aan een derde partij, [A.], aan de orde stelt. De man heeft twee grieven ingediend, waarbij hij zich richt tegen de toerekening van bepaalde gelden aan de huwelijksgoederengemeenschap. Het hof heeft overwogen dat de vrouw geen behoefte heeft aan aanvullende partneralimentatie, omdat haar inkomen en de omstandigheden voldoende zijn om in haar levensonderhoud te voorzien. Wat betreft de schuld aan [A.] heeft het hof geoordeeld dat deze schuld niet als verknocht kan worden aangemerkt en dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn.
Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met enkele aanvullingen. De aanspraken van de man jegens zijn stamrecht-BV, [Y], die zien op de periode na de echtscheiding, vallen niet in de huwelijksgoederengemeenschap. De kosten van het geding in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.