ECLI:NL:HR:2008:BC4330

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
43061
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over navorderingsaanslag vermogensbelasting en vrijwillige verbetering

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1998, die aan belanghebbende was opgelegd. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep gegrond verklaarde, de uitspraak op bezwaar vernietigde en de navorderingsaanslag verminderde. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

De Staatssecretaris heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. In het cassatieberoep werd onder andere aangevoerd dat het Hof artikel 67n van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) had geschonden door te oordelen dat er sprake was van een vrijwillige verbetering. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het belang ontbeert. Het Hof had namelijk ook geoordeeld dat belanghebbende uit een persbericht van het Ministerie van Financiën mocht afleiden dat zijn initiatief om alsnog een juiste en volledige aangifte te doen, als een vrijwillige verbetering kon worden aangemerkt.

De Hoge Raad verklaarde het beroep van de Staatssecretaris ongegrond en veroordeelde hem in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is gewezen op 15 februari 2008 door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken. Tevens werd er een griffierecht van € 433 geheven van de Staat in verband met het cassatieberoep.

Uitspraak

Nr. 43.061
15 februari 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 januari 2006, nr. 04/02343, betreffende een aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde navorderingsaanslag in de vermogensbelasting.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de navorderingsaanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel verwijt het Hof schending van artikel 67n van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), doordat het Hof heeft geoordeeld dat sprake is geweest van een vrijwillige verbetering in de zin van deze bepaling.
3.2. Het middel kan niet tot cassatie leiden, omdat het belang ontbeert. Weliswaar heeft het Hof aan het slot van onderdeel 5.4 geoordeeld als in het middel weergegeven, maar daarnaast heeft het Hof in onderdeel 5.6 geoordeeld dat belanghebbende uit de inhoud van een persbericht van het Ministerie van Financiën (van 15 januari 2002) mocht afleiden dat zijn initiatief (waarmee het Hof kennelijk doelt op de uiting, jegens zijn raadsman, van zijn wil om alsnog juiste en volledige aangifte te doen) zou worden aangemerkt als een vrijwillige verbetering als bedoeld in artikel 67n AWR. Tegen laatstbedoeld oordeel, dat 's Hofs beslissing zelfstandig draagt, wordt in cassatie niet opgekomen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, C.J.J. van Maanen, J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2008.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 433.