ECLI:NL:GHAMS:2013:4020

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2013
Publicatiedatum
19 november 2013
Zaaknummer
12/00673
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. den Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement van belanghebbende en verzoek tot ontslag van instantie in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 oktober 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die na de indiening van het hoger beroep failliet was verklaard. De curator heeft het geding niet overgenomen, waarna de ontvanger van de Belastingdienst Amsterdam verzocht om ontslag van instantie. Het Hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en het verzoek van de ontvanger toegewezen, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

Het proces begon met de indiening van een beroepschrift door belanghebbende op 5 september 2012, vertegenwoordigd door mr. P.J. Hagen. Na de faillietverklaring heeft de curator, mr. H.M. Eijking, zijn standpunt kenbaar gemaakt, maar geen gevolg gegeven aan de oproep om het geding over te nemen. De ontvanger heeft vervolgens verzocht om schorsing van de procedure en later om ontslag van instantie, wat door het Hof werd overwogen.

Tijdens de zitting op 30 juli 2013 heeft belanghebbende aangegeven binnen zes weken zijn hoger beroep te willen motiveren, maar heeft daarna geen verdere reactie gegeven. Het Hof heeft, gelet op de omstandigheden en het feit dat belanghebbende geen bewijs heeft geleverd van zijn belang bij voortzetting van de procedure, besloten het verzoek van de ontvanger te honoreren. Het Hof heeft vastgesteld dat de ontvanger kosten maakt die niet voor vergoeding in aanmerking komen, wat bijdraagt aan de beslissing om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

De uitspraak is gedaan door mr. J. den Boer, lid van de belastingkamer, en is op 31 oktober 2013 in het openbaar uitgesproken. Belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak een verzetschrift in te dienen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 12/00673
datum: 31 oktober 2013
uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (de Wet) van de zesde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te[Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met nummer AWB 11/3490 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) van 27 juli 2012
in het geding tussen
belanghebbende
en
de ontvanger van de Belastingdienst Amsterdam, de ontvanger.

1.Loop van het geding

1.1.
Van belanghebbende is ter griffie van het Hof een beroepschrift ontvangen op 5 september 2012, ingediend door mr. P.J. Hagen, werkzaam bij het kantoor Hertoghs advocaten-belastingkundigen te Breda, en gericht tegen voormelde uitspraak van de rechtbank. Het griffierecht ad € 115 is op 11 september 2012 van de rekening-courant van kantoor Hertoghs afgeboekt. Mr. P.J. Hagen heeft het Hof bij brief van 18 oktober 2012 medegedeeld niet langer als gemachtigde van belanghebbende op te treden.
1.2.
Bij brief van 28 december 2012 heeft het Hof mr. H.M. Eijking, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van belanghebbende, verzocht zijn standpunt kenbaar te maken. Mr. H.M. Eijking heeft aan dit verzoek voldaan bij brief van 8 januari 2013. Van deze brief is een afschrift aan de ontvanger gezonden.
1.3.
De ontvanger heeft bij brief van 6 februari 2013 verzocht tot schorsing van de procedure. Aan dit verzoek is gehoor gegeven bij brief van 4 maart 2013. De ontvanger heeft bij brief van 15 maart 2013 verzocht om ontslag van instantie. De griffier heeft belanghebbende bij brief van 2 april 2013 de gelegenheid gegeven zich hierover uit te laten.
1.4.
Namens belanghebbende heeft mr. Donker (Schaap & Partners) te Rotterdam een brief ingezonden, gedagtekend 22 april 2013. Op verzoek van de griffier heeft mr. Donkers bij brief van 17 mei 2013 bevestigd dat hij als procesvertegenwoordiger van belanghebbende optreedt.
1.5.
Met dagtekening 27 mei 2013 zijn partijen uitgenodigd te verschijnen ter zitting van 30 juli 2013. De voor belanghebbende bestemde uitnodiging is gezonden aan mr. Donkers. Bij brief van 11 juni 2013 heeft mr. Donkers bericht dat belanghebbende ervan afziet zich door mr. Donkers ter zitting te laten vertegenwoordigen.
1.6.
De ontvanger heeft een brief, gedagtekend 12 juli 2013, ingezonden. Hiervan is een afschrift gezonden aan mr. Donkers.
1.7.
Aan de ontvanger is met dagtekening 15 juli 2013 een afschrift gezonden van het onder 1.1 vermelde hoger beroepschrift.
1.8.
Van het verhandelde ter zitting van 30 juli 2013 is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift bij brief van 1 augustus 2013 aan partijen is gezonden.

2.Beoordeling van het verzoek van de ontvanger tot ontslag van instantie

2.1.
Vaststaat dat belanghebbende na de indiening van het hoger beroep en vóór het verzenden van de uitnodiging voor het verschijnen ter zitting failliet is verklaard. Voor een zodanig geval is ingevolge artikel 8:22, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht artikel 27 van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing.
Deze bepaling luidt:

Artikel 27
o 1. Indien de rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig en door de schuldenaar ingesteld is, wordt het geding ten verzoeke van de gedaagde geschorst, ten einde deze gelegenheid te geven, binnen een door de rechter te bepalen termijn, de curator tot overneming van het geding op te roepen.
o 2. Zo deze aan die oproeping geen gevolg geeft, heeft de gedaagde het recht ontslag van de instantie te vragen; bij gebreke daarvan kan het geding tussen de gefailleerde en de gedaagde worden voortgezet, buiten bezwaar van de boedel.
o 3. Ook zonder opgeroepen te zijn, is de curator bevoegd het proces te allen tijde over te nemen en de gefailleerde buiten het geding te doen stellen
2.2.
De procedure is op verzoek van de ontvanger geschorst ten einde deze de gelegenheid te geven de curator tot overneming van het geding op te roepen, gelijk de ontvanger heeft gedaan. Vaststaat dat de curator aan deze oproep geen gevolg heeft gegeven, in welk geval de ontvanger het recht krijgt ontslag van instantie te vragen, gelijk de ontvanger heeft gedaan in zijn brief van 15 maart 2013.
2.3.
Mr. Donkers heeft in zijn brief van 22 april 2013 verzocht tot schorsing van de procedure teneinde deze na het faillissement voort te zetten. Voorts is in deze brief het volgende opgenomen:
Indien en voor zover het gerechtshof dat verzoek tot schorsing niet zou honoreren, dan legt [belanghebbende] zich erbij neer dat het gerechtshof het verzoek van de Belastingdienst honoreert en ontslag van instantie verleent.”
2.4.
De ontvanger heeft aan zijn verzoek tot ontslag van instantie in zijn brief van 12 juli 2013 de volgende motivering ten grondslag gelegd:
De onderhavige aansprakelijkheidsprocedure is een zaak die de boedel aangaat. De ontvanger heeft de vordering uit hoofde van de aansprakelijkheidsprocedure ter verificatie aangeboden en de curator heeft deze niet betwist. [Belanghebbende] heeft daarom geen belang bij het voortzetten van de procedure. Daarnaast heeft [belanghebbende] zijn hoger beroep niet nader gemotiveerd en geen redenen aangevoerd waarom het verzoek om ontslag van instantie zou moeten worden afgewezen.
2.5.
Het Hof heeft partijen uitgenodigd ter zitting te verschijnen. Ter zitting heeft de voorzitter partijen erop gewezen dat deze zitting moet worden gezien als een comparitie teneinde na te gaan hoe de procedure zou kunnen worden voortgezet.
2.6.
Belanghebbende heeft ter zitting het volgende verklaard:
U vraagt mij of ik binnen 6 weken na 1 september mijn hoger beroep nader wil motiveren. Ik wil dat doen. Deze nadere motivering dient dan te zien op zowel het belang dat ik heb om de procedure voort te zetten als mijn grieven tegen de aansprakelijkstelling. U wijst erop dat het niet tijdig ontvangen van deze motivering mee kan brengen dat het verzoek van de ontvanger om ontslag van instantie alsnog wordt gehonoreerd. Een termijn van 6 weken lijkt mij redelijk.
2.7.
Nu van belanghebbende nadien geen reactie meer is ontvangen, ziet het Hof aanleiding om met toepassing van artikel 8:54 Awb uitspraak te doen. Hieraan staat niet in de weg dat deze bepaling ziet op situaties waarin nog geen uitnodiging om op een zitting te verschijnen is verzonden, nu de uitnodiging te verschijnen ter zitting van 30 juli 2013 ziet op een in het kader van het vooronderzoek gehouden comparitie als bedoeld in artikel 8:44 Awb.
2.8.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 7 september 2007, LJN BA5197 dient bij de beoordeling van een verzoek tot ontslag van instantie het belang van de Staat te worden afgewogen tegen het belang van belanghebbende bij het verkrijgen van een beslissing op zijn hoger beroep.
2.9.
De ontvanger heeft onweersproken gesteld dat de vordering uit hoofde van deze procedure ter verificatie aan de curator is aangeboden. In zo’n geval is het aan belanghebbende bewijs te leveren dat hij desondanks nog belang heeft bij de voortzetting van de procedure. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid dit bewijs te leveren.
2.10.
Vaststaat dat de ontvanger bij de voorzetting van de procedure kosten maakt die niet voor vergoeding in aanmerking komen. De ontvanger heeft mitsdien belang bij het beëindigen van deze procedure.
2.11.
Onder de in 2.9 en 2.10 vermelde omstandigheden ziet het Hof geen reden het verzoek van de ontvanger af te wijzen. Het Hof zal dit verzoek derhalve toewijzen en het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3.Proceskosten en griffierecht

3.1.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb.
3.2.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling op de voet van artikel 8:74 Awb.

3.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. J. den Boer, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan, griffier. De beslissing is op 31 oktober 2013 in het openbaar uitgesproken.
Verzet
Als u bezwaren hebt tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak een verzetschrift indienen bij dit gerechtshof. Daarbij kunt u vragen op het verzet te worden gehoord. Een kopie van de bestreden uitspraak moet bij het verzetschrift worden overgelegd.
Het verzetschrift moet zijn ondertekend en ten minste bevatten:
  • de naam en het adres van de indiener;
  • de dagtekening;
  • de vermelding van de uitspraak waartegen het verzet is gericht en
  • de gronden van het verzet, waarbij de bezwaren tegen de uitspraak duidelijk zijn omschreven.
Bij de behandeling van het verzet beoordeelt het gerechtshof uitsluitend of er gronden zijn voor vernietiging van de onderhavige uitspraak.