In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 oktober 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die na de indiening van het hoger beroep failliet was verklaard. De curator heeft het geding niet overgenomen, waarna de ontvanger van de Belastingdienst Amsterdam verzocht om ontslag van instantie. Het Hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en het verzoek van de ontvanger toegewezen, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.
Het proces begon met de indiening van een beroepschrift door belanghebbende op 5 september 2012, vertegenwoordigd door mr. P.J. Hagen. Na de faillietverklaring heeft de curator, mr. H.M. Eijking, zijn standpunt kenbaar gemaakt, maar geen gevolg gegeven aan de oproep om het geding over te nemen. De ontvanger heeft vervolgens verzocht om schorsing van de procedure en later om ontslag van instantie, wat door het Hof werd overwogen.
Tijdens de zitting op 30 juli 2013 heeft belanghebbende aangegeven binnen zes weken zijn hoger beroep te willen motiveren, maar heeft daarna geen verdere reactie gegeven. Het Hof heeft, gelet op de omstandigheden en het feit dat belanghebbende geen bewijs heeft geleverd van zijn belang bij voortzetting van de procedure, besloten het verzoek van de ontvanger te honoreren. Het Hof heeft vastgesteld dat de ontvanger kosten maakt die niet voor vergoeding in aanmerking komen, wat bijdraagt aan de beslissing om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak is gedaan door mr. J. den Boer, lid van de belastingkamer, en is op 31 oktober 2013 in het openbaar uitgesproken. Belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak een verzetschrift in te dienen.