30 januari 2007
Strafkamer
nr. 03170/05
AJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 september 2005, nummer 23/001755-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 4 maart 2005 - de verdachte ter zake van (zaak A) "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen" en (zaak B) "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd" veroordeeld tot één maand gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte betalingsverplichtingen opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot partiële vernietiging van het bestreden arrest en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van mr. G.P. Hamer, op de conclusie van de
Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het vijfde middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof in strijd met art. 14c Sr, althans onvoldoende gemotiveerd, de beslissing tot opname in een psychiatrische inrichting en de duur van een dergelijke eventuele opname heeft overgelaten aan Reclassering Nederland.
3.2. De aantekening mondeling arrest houdt in dit verband het volgende in:
"Het hof:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zich stelt onder het toezicht van Reclassering Nederland te Amsterdam en zich zal gedragen naar de aanwijzingen die veroordeelde zullen worden gegeven door Reclassering Nederland zolang deze instelling dat nodig vindt, ook indien dit inhoudt een opname in KIB De Meren en/of een opname in De Jellinek.
Verstrekt aan deze instelling opdracht om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde."
3.3. Ingevolge art. 14c, tweede lid onder 2º, Sr kan de voorwaarde tot opneming van de veroordeelde in een inrichting ter verpleging slechts worden opgelegd voor een door de rechter te bepalen termijn. Ingevolge art. 14f, tweede lid, Sr kan de rechter ook gedurende de proeftijd een zodanige voorwaarde opleggen. De art. 14h, 14i en 14j Sr voorzien dan in procedurele waarborgen voor de veroordeelde ten aanzien van wie het stellen van een zodanige bijzondere voorwaarde wordt overwogen.
3.4. Dit wettelijk systeem brengt mee dat de beslissing of zich de noodzaak voordoet van opneming van de veroordeelde in een inrichting ter verpleging en voor welke duur, is voorbehouden aan de rechter. Hiermee is onver-enigbaar de door het Hof opgelegde bijzondere voorwaarde, hiervoor onder 3.2 weergegeven, voor zover deze de evenbedoelde beslissing in handen legt van Reclassering Nederland.
3.5. Het middel is terecht voorgesteld.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 30 januari 2007.