ECLI:NL:HR:2013:BY5449

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/02555
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de duur van opname in een klinisch forensische instelling en de rol van behandelaars en reclassering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1968, had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak waarbij hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De zaak betrof de toepassing van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de opname in een klinisch forensische instelling. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak en oordeelt dat het niet onverenigbaar is met artikel 14c (oud) Sr dat de beslissing tot verkorting van de duur van de opname in een klinisch forensische instelling door behandelaars in overleg met de reclassering kan worden genomen. Dit is in lijn met de praktijk en de belangen die de wet beoogt te beschermen.

De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf wordt verminderd tot 35 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, wat leidt tot deze vermindering van de straf. De zaak benadrukt de rol van behandelaars en reclassering in het kader van de uitvoering van bijzondere voorwaarden bij strafopleggingen, en hoe deze in overeenstemming kunnen zijn met de wetgeving.

Uitspraak

12 februari 2013
Strafkamer
nr. S 11/02555
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 januari 2011, nummer 20/003061-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en voor het overige tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de beslissing tot verkorting van de duur van de opname in een klinisch forensische instelling voor duale problematiek in strijd met art. 14c (oud) Sr heeft overgelaten aan de behandelaars en de Reclassering, zodat de strafoplegging onvoldoende met redenen is omkleed.
2.2.1. Het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in:
"Bij de strafoplegging betrekt het hof voorts het psychiatrisch rapport d.d. 11 juni 2009 van [betrokkene 1]. In het rapport wordt beschreven dat de verdachte in zijn gedragingen impulsief en grenzeloos is en dat er sprake is van emotieregulatiestoornissen, van risicovol en (auto)destructief gedrag en instabiliteit. Deze instabiliteit komt niet alleen tot uiting in intrapsychische problemen, maar ook binnen intermenselijke en relationele patronen. Bij de verdachte is sinds 3 tot 4 jaar sprake van maatschappelijke teloorgang. Verdachte is vanuit zijn persoonlijke kwetsbaarheid en gebrek aan bestendige motivatie niet in staat geweest de situatie ten goede te doen keren. Geadviseerd wordt om bij bewezenverklaring de verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Voorts wordt geadviseerd een bijzondere voorwaarde op te leggen, als onderdeel van een voorwaardelijk strafdeel. Er is sprake van amfetamineafhankelijkheid. De reeds gebrekkige functies van willen en handelen komen onder invloed van amfetamines nog verder onder druk te staan. Ten aanzien van de kans op recidive kan zonder meer worden gesteld dat deze onbehandeld als hoog wordt ingeschat. De toestand van maatschappelijke teloorgang, middelenmisbruik, een beperkt probleembesef, een gebrekkige zelfredzaamheid, gebrekkige sociale en relationele vaardigheden en een weinig positieve (bestendige) attitude ten aanzien van hulpverlening stemmen in algemene zin somber. Er zal moeten worden gepoogd deze negatieve spiraal te doorbreken door middel van meer intensieve behandeling en begeleiding. Een louter poliklinische behandeling wordt onvoldoende geacht. De verdachte zou behandeld moeten worden in een klinisch forensische voorziening voor duale problematiek (persoonlijkheidsstoornis en verslaving). De rapporterend psychiater denkt daarbij aan de FPA-V te Heerlen. Nadien zou de verdachte geleidelijk geresocialiseerd moeten worden via ambulante poliklinische begeleiding.
Het hof neemt dit advies over. Het hof acht zich voldoende voorgelicht en acht een nader onderzoek niet noodzakelijk.
Het hof zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en aan dit deel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden verbinden. Enerzijds wordt daardoor de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en anderzijds wordt de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
(...)
Het Hof:
(...)
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond van het feit dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de verdachte zich voor de duur van de proeftijd, zijnde een periode van twee jaren, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering wenselijk achten, ter behandeling laat opnemen in een klinisch forensische instelling voor duale problematiek (persoonlijkheidsstoornis en verslaving), zoals de FPA-V te Heerlen dan wel een soortgelijke instelling, en dat de verdachte zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen, door zijn behandelaars te geven;
- dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van de Reclassering Nederland en zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen, door deze instelling te geven in het reclasseringsbelang van verdachte.
Geeft de reclassering opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen."
2.2.2. Het in de onderhavige zaak toegepaste artikel 14c, tweede lid, (oud) Sr luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"2. Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld:
(...)
2°. opneming van de veroordeelde in een inrichting ter verpleging gedurende een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd;
(...)"
2.3.1. Ingevolge art. 14c, tweede lid onder 2º, (oud) Sr kan de voorwaarde tot opneming van de veroordeelde in een inrichting tot verpleging slechts worden opgelegd voor een door de rechter te bepalen termijn. De beslissing of zich de noodzaak voordoet van opneming van de veroordeelde in een inrichting ter verpleging en voor welke duur is voorbehouden aan de rechter (vgl. HR 30 januari 2007, LJN AZ0262, NJ 2007/97).
2.3.2. Het Hof heeft de bijzondere voorwaarde gesteld dat de verdachte zich laat opnemen in een klinisch forensische instelling voor de duur van de proeftijd, zijnde een periode van twee jaren, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering wenselijk achten.
2.3.3. In aanmerking genomen dat de beslissing of zich de noodzaak voordoet van opneming van de veroordeelde in een inrichting ter verpleging en voor welke maximale duur aldus door de rechter is bepaald, is met de tekst van art. 14c (oud) Sr niet onverenigbaar dat de genoemde bijzondere voorwaarde inhoudt dat de beslissing tot verkorting van de duur van de opneming in een klinisch forensische instelling geschiedt door de behandelaars in overleg met de reclassering. Een redelijke en op de praktijk toegesneden wetstoepassing brengt mee dat de beslissing de door de rechter bepaalde duur van de vrijheidsbeneming te bekorten ook kan worden genomen door de behandelaars op de grond dat naar hun oordeel de noodzaak tot verdere intramurale behandeling is komen te ontbreken, nu de veroordeelde daardoor niet wordt geschaad in de belangen die de wet met betrekking tot deze vorm van vrijheidsbeneming beoogt te beschermen.
2.4. Opmerking verdient dat op gronden als vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 10 en 11 de in het vorenstaande weergegeven rechtspraak van de Hoge Raad over art. 14c (oud) Sr ook van toepassing is op het sedert 1 april 2012 geldende art. 14c Sr.
2.5. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 35 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 februari 2013.